categorie : Hildegard Von Bingen
Liber Divinorum Operum
Het boek van de goddelijke werken
met visioenen van
Hildegard van Bingen
“Der gläubige Mensch richtet sein Trachten immer auf Gott, dem er in Ehrfurcht begegnet. Denn wie der Mensch mit den leiblichen Augen allenthalben die Geschöpfe sieht, so schaut er im Glauben überall den Herrn.”
Liber divinorum operum (Boek van goddelijke werken) is een werk uit de tweede helft van de 12e eeuw van de Duitse Benedictijner Abdis en mystica Hildegard von Bingen. Het is haar laatste visionaire werk en het werd geschreven tussen 1163 en 1174. Het bevat tien visioenen waarin de liefde van God tot uitdrukking komt in de mensen en in de relatie van de mensen tot God.
In het vervolg van de tekst worden de hartstochten waaraan de mens ten prooi valt vergeleken met de winden. Als een wind opzet, hetzij op een natuurlijke manier, hetzij door een goddelijke wilsbeschikking, dringt hij door tot het lichaam van de mens, zonder dat iets hem kan tegenhouden. De ziel die de wind ontvangt geeft hem op natuurlijke wijze toegang tot het innerlijk en tot in de ledematen van het lichaam die met zijn natuur overeenkomen. Zo wordt de mens de ene keer door de wind gesterkt, de andere keer is het tegendeel het geval.
Na alles te hebben opgesomd wat er in de natuur invloed heeft op de mens (de zon, de maan, de planeten), wijdt Hildegard een bespiegeling aan de mens zelf.
“Wat jou betreft, mens die dit schouwspel ziet, begrijp dat deze verschijnselen ook het binnenste van de ziel betreffen.”
De interactie tussen de natuurlijke elementen en de neigingen van de mens keren in Hildegards andere werken, die een beslist geneeskundig karakter hebben, terug. Daarin drijft zij haar vergelijkingen heel ver door:
“De vier voornaamste winden komen overeen met de vier energieën in de mens:
het denkvermogen (denken),
het woord (hoorbare gedachte: waarnemen),
de wil (willen)
en het gevoelsleven (voelen).
En zoals elke wind naar rechts of links kan blazen, zo kan de ziel, geholpen door deze vier energieën, door haar natuurlijke kennis het doel van haar keuze bereiken en nu eens het goede, dan weer het kwade kiezen.” (vrije keuze)
Met de zuidenwind, die warmte brengt, vergelijkt zij:
“de goede en heilige gedachten, die dankzij het vuur van de Heilige Geest door de goede wil worden aangewakkerd”.
De westenwind, die koud is:
“duidt op de onoprechte en onnutte gedachten die niet door de Heilige Geest worden verwarmd, op de koude en oneerlijke werken”.
Het geheel van de visioenen legt zo de nadruk op een soort kosmische eenheid, die zowel de mens als de wereld waarin hij leeft beheerst of beïnvloedt.
Zo is de noordenwind :
“een gevaarlijke wind, hij is schadelijk voor alles wat door hem wordt beroerd, zijn strenge koude raakt ook de warme stralen die zacht vanuit de zon schijnen en die de dauw, die op aarde voor de ‘groeizaamheid’ van alle vruchten des velds zorgt, doet neerdalen”.
Groeizaamheid is één van Hildegards geliefde begrippen. Het wordt zowel op de mens als op de natuur toegepast en duidt op de innerlijke energie waardoor de planten groeien en de mens zich ontwikkelt.
Hildegard beklemtoont:
“Al deze verschijnselen houden verband met de ziel “.
De ziel wordt namelijk in het lichaam voorgesteld als een wind die men niet ziet of hoort blazen. Ze is van lucht en ontvouwt net als de wind haar verzuchtingen en gedachten. Door haar vochtigheid, het transportmiddel van de goede wil in de richting van God, lijkt zij op de dauw. De ziel is aanwezig in de kleine menselijke gestalte, net als de stralen van de zon, die de hele wereld verlichten en nooit verzwakken. Door haar gedachten is zij in staat alle richtingen uit te gaan. De vrome werken verheffen haar door de lofzang Gods tot de sterren, de slechte werken van de zonde storten haar in de duisternis.”