Category, categorie: The Bible explained/De Bijbel uitgelegd: video
| Numeri 2 | 1 – 34 | Legering der stammen |
|---|---|---|
| Numeri 3 | 1 – 51 | Telling der Levieten |
Numbers 2-3 – Skip Heitzig


| Numeri 2 | 1 – 34 | Legering der stammen |
|---|---|---|
| Numeri 3 | 1 – 51 | Telling der Levieten |


Numeri 1 |
1 – 54 |
Telling der stammen |
|---|


Er bestaat een God, maar Hij is niet direct betrokken bij het ontstaan van het leven. Hij heeft de bouwstenen gemaakt en de natuurwetten vastgesteld maar op een bepaald moment heeft Hij zich teruggetrokken en Zijn schepping zijn eigen weg laten vinden. Hij liet gebeuren wat er gebeurde en uiteindelijk kwam er leven voort uit niet-levende materie.
Gods wonderen duurden voort. Hij begeleidde het leven stap voor stap langs een weg die het van een oorspronkelijke eenvoud naar de huidige complexiteit heeft gebracht, vergelijkbaar met Darwins evolutionaire boom van het leven (uit vissen kwamen amfibieën voort waaruit reptielen voortkwamen waaruit vogels en zoogdieren voortkwamen etc.).
Daar waar het leven niet langs natuurlijke weg kon evolueren (een ledemaat van een reptiel veranderen in de vleugel van een vogel), greep Hij in. Er zijn vele verschillen tussen het Bijbelse perspectief en dat van de theïstische evolutie. Een aanzienlijk verschil betreft hun beider visie op de dood. Aanhangers van de theïstische evolutieleer gaan er van uit dat de aarde biljoenen jaren oud is en dat geologisch onderzochte fossiele resten lange tijdperken beslaan.
Aangezien de mens pas laat in het fossielenbestand verschijnt, geloven aanhangers van de theïstische evolutie dat veel schepselen lang voordat de mens uiteindelijk kwam, leefden, stierven en uitstierven. Dit betekent dat de dood bestond voordat Adam zijn zonde beging. Bijbelse creationisten geloven dat de aarde relatief jong is en dat de laag fossiele resten is afgezet tijdens en na de zondvloed van Noach. Een ander belangrijk verschil tussen de twee zienswijzen is hoe men Genesis leest.
Aanhangers van theïstische evolutie onderhouden ofwel de “Day-Age” theorie (waarin elke dag een voorstelling is van een lang tijdperk) of de raamwerktheorie (waarin Genesis symbolisch wordt gelezen), die beide zinnebeeldige interpretaties zijn van de scheppingsweek zoals die in Genesis 1 beschreven staat. Bijbelse creationisten gaan zoals zij Genesis 1 lezen uit van een letterlijke dag van 24 uur.
De theïstische evolutie vertoont vanuit een Christelijk standpunt gezien gebreken in de zin dat ze niet overeenstemmen met wat er in Genesis staat over de schepping. Aanhangers van de theïstische evolutie stellen zich een Darwinistisch scenario voor waarbij :
eerst de sterren evolueerden
toen ons zonnestelsel
toen de aarde
toen de planten en dieren
en uiteindelijk de mens.
Ze zijn het niet eens over de rol die God speelde in het verloop van de dingen, maar gaan wel akkoord met de Darwinistische tijdslijn. Deze tijdslijn is in strijd met de Genesis-beschrijving van de schepping. Zo zegt Genesis 1 bijvoorbeeld dat
Dit is volledig in strijd met de Darwinistische visie dat vogels uit de dieren op het land geëvolueerd zijn. Volgens de Bijbelse tekst kwamen de vogels vóór de landdieren. De theïstische evolutieleer zegt precies het tegenovergestelde. Een van de meest ongelukkige tendensen in het moderne Christendom is dat men Genesis opnieuw wil interpreteren om evolutietheorieën tegemoet te komen.
Veel bekende Bijbelleraren en geloofsverdedigers zijn overstag gegaan voor evolutie-aanhangers en zijn gaan geloven dat vasthouden aan een letterlijke interpretatie van Genesis op een of andere manier afbreuk zou doen aan de geloofwaardigheid van Christenen.
Diverse organisaties zoals Answers in Genesis (“Antwoorden in Genesis”), de Creation Research Society (” Genootschap voor Scheppingsonderzoek”) en het Institute for Creation Research (“Instituut voor Scheppings- onderzoek”) bevestigen dat de Bijbel niet alleen verenigbaar is met echte wetenschap, maar dat ook nog nooit een enkel woord in de Bijbel weerlegd is door echte wetenschap.
De Bijbel is Gods levende Woord, aan ons gegeven door de Schepper van het universum, en Zijn beschrijving van hoe Hij dat universum geschapen heeft is niet verenigbaar met de evolutietheorie, zelfs niet met een “theïstische” uitleg van evolutie.
.
.
.
.
Goed te herkennen aan
– vier in een krans staande bladeren met
– okselstandige trosjes kleine, gele, 4-tallige bloemetjes
Algemeen
Kruisbladwalstro is een overblijvende, geel-groene plant van 15 tot 45 cm hoog, die groeit op min of meer voch-tige, voedselrijke grond aan heggen, bosranden, op dijken en in bermen. Ze is een typische rivier begeleidende soort. Ze staat op de rode lijst als sterk afgenomen.
Bloem
Kruisbladwalstro bloeit vanaf april tot en met juni (soms in augustus weer) met gele, geurende “walstro” bloe-metjes. Ze zijn klein (tot 3 mm) en hebben 4 bloemdekbladen met het voor walstro-soorten kenmerkende toegespitste topje.

Blad en stengel
De ruw behaarde, geel-groene bladeren staan kransgewijs om de stengel met 4 bij elkaar. In de oksels van de bla-deren groeien de bloemtrosjes, die korter zijn dan de bladeren. De stengels zijn (meestal) onvertakt, vierkantig, groen of rood aangelopen en behaard met lange afstaande haren. Ze zijn vrij zwak; omringend gras houdt ze rechtop. In andere gevallen ligt de stengel en staat alleen de top rechtop.
Vergelijkbare soorten
Er zijn verschillende walstro-soorten, zoals glad walstro, geel walstro, kleefkruid en lievevrouwebedstro. Allemaal hebben ze de kransstandige bladeren. De combinatie van gele bloemen met 4 bladeren in een krans onderscheidt kruisbladwalstro van de andere soorten.
Algemeen
– sterbladigenfamilie (Rubiaceae)
– overblijvend
– vrij tot zeer zeldzaam
– op rode lijst als sterk afgenomen
– 15 tot 45 cm hoog
Bloem
– geel
– vanaf april t/m juni
(soms in augustus weer)
– trosjes in een schijnkrans
– 2 tot 3 mm
– stervormig
– 4 bloemdekbladen met kort spits topje
– bloemdekbladen vergroeid
– 4 meeldraden
– 2 stijlen
Blad
– kransstandig
– enkelvoudig
– elliptisch tot lancetvormig
– top vrij stomp
– rand gaaf
– 3-nervig
– ruw behaard
Stengel
– rechtop of opstijgend
– lang afstaand behaard
– scherp vierkantig
zie wilde bloemen
Goed te herkennen aan
niet knikkende, blauwe, 6-tallige bloemen kleiner dan 12 mm met een klein wit of bleekblauw hart
Algemeen
Kleine sneeuwroem is een bolgewas, oorspronkelijk afkomstig uit Klein-Azië en in de 19de eeuw bij ons inge-voerd. Ze is op buitenplaatsen als stinsenplant aangeplant en vandaar langzaam verwilderd. Ze is ook te koop als tuinplant.

Bloem
Kleine sneeuwroem bloeit in april. De bloeiwijze is een tros van 4 tot 12 bloemen, die min of meer aan dezelfde kant van de bloeistengel zitten. Ze zijn blauw en hebben 6 bloemdekbladen (geen aparte kroon- en kelkbladen), die aan de basis 3 tot 4 mm met elkaar vergroeid zijn. Ze hebben een klein wit of bleekblauw hart.
Blad
Per bol zijn er 2 of 3 gootvormige bladeren van 1,5 cm breed met een kapvormige top.

Vergelijkbare soorten
Er zijn meerdere vroeg bloeiende bolgewassen met blauwe, stervormige bloemen, zoals grote sneeuwroem en vroege- en oosterse sterhyacint.
| oosterse sterhyacint : bloemdek niet vergroeid, knikkende bloemen en bloemstelen korter dan de doorsnede van de bloem.
vroege sterhyacint : bloemdek niet vergroeid, rechtopstaande bloemen en bloemstelen langer dan de doorsnede vd bloem.
grote sneeuwroem : bloemdek vergroeid, doorsnede van de bloemen 20-35 mm, groot wit hart.
kleine sneeuwroem : bloemdek vergroeid, doorsnede van de bloemen tot 12 mm, klein bleekblauw of wit hart. |
Algemeen
– aspergefamilie (Asparagaceae)
– overblijvend
– verwilderd, plaatselijk ingeburgerd
– 5 tot 15 cm
– stinsenplant
– ook te koop als tuinplant
Bloem
– blauw
– april
– tros
– stervormig
– tot 12 mm
– 6 bloemdekbladen, vergroeid
– 6 meeldraden
– 1 stijl
Blad
– bolstandig
– enkelvoudig
– breed lijnvormig
– top gekapt, spits
– rand gaaf
– parallelnervig
Stengel
– rechtop
– glad en kaal
– rolrond
zie wilde bloemen

