De demonische uitroeiing van een groot deel van het Joodse volk en het schouwspel van een uit alle delen van de wereld naar Palestina/Israël toestromend en onweerstaanbaar oprijzend overblijfsel van Israël, heeft veler ogen weer geopend voor de wonderlijke invloed van de oudtestamentische profetie.
Een moderne staat als Israël belet velen nog verband te leggen tussen de oude profeten en het hedendaagse denken, maar wie de profetie kent weet dat Israël in geloof (Messiaanse gelovigen) terug zal keren om later als volk zijn God (Jesjoea, de Messias) te ontdekken. De terugkeer van Juda uit de verstrooiing is vanouds door alle insiders als de ouverture tot de eindtijd der menselijke geschiedenis beschouwd!
Het theocratisch interim-rijk op aarde, ofwel het messiaanse rijk, is geen christelijk rijk, maar een Christus-rijk,waarin Messias Jesoea (Jezus) mét zijn aan hem verbonden Lichaam, de gemeente, als Koning en Rechter over de dan levende mensheid regeert.
Het apocalyptische visioen van een tijdelijk Godsrijk, waarin de duivelse machten zijn uitgeschakeld en een bepaalde orde in de hemel opgenomen gelovigen met Christus over de volken regeert, plaatst de oudtestamentische profetie over een messiaans rijk in een bepaald nieuwtestamentisch kader en het verklaart vooral de tijdelijke en nog zondige elementen in dit rijk.
De profetie over een messiaans rijk profeteert van het tijdelijke ( 1000 jaar ) naar het eeuwige rijk heen, maar bevat toch elementen van onvolkomenheid, die onmogelijk toepasselijk kunnen zijn op het eeuwige rijk. De mensen zijn er nog sterfelijk, hoewel zij zeer oud worden en een 100-jarige nog een jongeling genoemd wordt (Jes. 65, 20a), er zijn vijanden die zich geveinsd onderwerpen (Zach. 14, 17-19; Ap. 20, 7-10), en mensen kunnen gedood worden om hun zonden (Jes. 65, 20b).
Andere profetieën spreken:
over de tempeldienst te Jeruzalem en een ‘hoeden der heidenen’ met een ‘ijzeren scepter’ (Jes. 66, 21-23; Ps. 2, 9; Ap. 2, 26, 27),
‘Leiders van wetenschap en verstand’ zullen de volken in Godskennis onderrichten (Jer. 3, 15; Jes. 30, 20-21; 11, 9; Hab. 2, 14),
Israel zal het religieus-culturele centrum van dit wereldrijk zijn (Jes. 60, 2, 10-22; 61, 5; 62, 1-2; Zach. 8, 13, 22-23; 14, 16),
Christus is hier de theocratische Koning over de wereld waarin alles aan hem onderworpen is (Ps. 95, 10; Jes. 2, 4; 3, 13; 51, 5; Ap. 2, 26-27; 12, 5; 19, 15),
Zijn gezag is bemiddeld aan de Davidische messias (Jes. 16, 5; 55, 3-4; Jer. 30, 9; Ez. 34, 23-24; 37, 25),
de mensheid leeft onder een wettig regiem (Ps. 9, 9; 67, 5; 95, 10; 96, 10; 98, 9; Jes. 2, 1-5; 42, 1, 15-17; Zach. 14, 16-21).
Men behoeft slechts met enkele trekken het beeld uit deze profetie te schetsen om het onderscheid met de tegenwoordige gemeente van gelovigen en het eeuwige Godsrijk te onderkennen. Het kan alleen ‘geplaatst’ worden in de tijd die volgt op de verschijning van de antichrist (Ap. 20, 1-3 verg. Ap. 12, 9; 13, 1-5, 11-18; verg. Dan. 7, 19-27), en de wederkomst van Christus (2 Thess. 2, 1-4), een historisch tijdperk dat voorafgaat aan het eeuwig Koninkrijk Gods (1 Kor. 15, 23-28).
Het Messiaanse Rijk zal, na een laatste poging van de duivelse machten om Gods heilswerk te vernietigen, overgaan in het eeuwige Volkomen Koninkrijk. Satan, de demonen en de onbekeerden zullen dan voor eeuwig in de vuurpoel gegooid worden.
De korte tijd van de duivelse uitbarsting toont in de eerste plaats de consequente volharding van het kwaad na een 1000 jarige periode van passiviteit (Ap. 20, 1-2, 3, 5, 7), en dienst vervolgens als een laatste selectie onder de dan levende mensheid. Want ondanks de paradijselijke staat waarin de mensheid gedurende het messiaanse rijk op aarde onder leiding van de Messias Jesjoea leeft, zal blijken dat velen zich geveinsd aan deze theocratische wereldorde hebben onderworpen (Ap. 20, 7-8).
De ‘plasregens’ van zegen en kennis van Jahweh (Ik ben die Ik ben – Ex. 3:14) hebben het volkomen Godsrijk op aarde zeer nabij gebracht, maar desondanks zullen bepaalde volken zich toch laten verleiden om dit alles ongedaan te maken. Wanneer deze opzet neergeslagen is en de duivelse machten met hun volgelingen voor eeuwig buiten het Koninkrijk Gods gestoten worden, volgt het laatste oordeel over de doden en wordt het heilsplan voleindigd in de dubbele gestalte van het Koninkrijk Gods: een hemels rijk en een aards rijk.
Deze rijken zijn echter niet gescheiden. Ofschoon het hemels Godsrijk de gehele kosmos omvat, wordt de hemel met de aarde verbonden door de ‘schakel’ van het Nieuwe Jeruzalem, een voor beide rijken gemeenschappelijk ‘centrum’, waar de communicatie plaats vindt ( Ap. 21, 1-5, 10-27; 22, 1-5).
De categorieën als transcendentie en immanentie, eeuwigheid en tijd, heden en toekomst, hemel en aarde, gemeente en wereld, gemeente en Israël, zijn in de structuur van het Koninkrijk Gods dus geen tegenstellingen die elkaar uitsluiten, maar elkander inhoudende, insluitende en aanvullende elementen!
Samenvattend kunnen wij het Koninkrijk Gods in zijn wijdste betekenis omschrijven als dat deel der schepping, dat Hij zich eeuwig toeeigent. Een deel van de schepping staat ‘tegenover God’, zowel in de mensenwereld als in de wereld van kosmische machten. Ook dit deel is ‘eigendom’ van de schepper. Het kan uitsluitend door de scheppingskracht van God bestaan, maar na de afsluiting van het heilproces is het gedoemd voor eeuwig ‘buiten’ God en zijn Rijk te bestaan. Het is het ‘niets’ buiten God, zoals een schaduw ook ‘niets’ is maar toch ‘bestaat’.
Datgene wat in de schepping beantwoordt aan de liefde Gods is het Koninkrijk Gods en als het voltooid is, is ook aan de zin van de schepping voldaan.
De mens is ooit geopenbaard dat hij het gezag zal hebben over al de schepselen op aarde. Dit gezag valt hem toe als hij de volkomen mens is geworden, het beeld en de gelijkenis van de Volkomen Mens in God. Evenals in de engelenwereld scheidt zich een deel van de mensheid af om uiteindelijk in eeuwige Gods vijandigheid buiten het Koninkrijk Gods te verteren. Het deel dat God in liefde volgt is evenwel niet eenvormig en van gelijke hoedanigheid. Er zijn ‘niveaus’ en ‘geledingen’ in de volkomen mensheid. Zij die positief reageren op de openbaring Gods worden wel allen volkomen mens, maar niet alle in gelijke ‘rang’ of hoedanigheid. Men krijgt wat men verdient.
Voor het aardse rijk zijn alle heidenen bestemd die niet tot de gemeente ofwel het Lichaam van Jesjoea behoren, maar wél in het Boek des Levens bij het Laatste Oordeel worden gevonden (Ap. 20, 11-15).
Het Koninkrijk der hemelen ofwel het Messiaanse rijk is de erfenis van allen die tot het Lichaam van Jesjoea behoren en allen die in het anti-christelijke tijdperk uit de grote verdrukking de Messias alsnog hebben aangenomen (Ap. 7, 9-17), waaronder ook de ‘verzegelden’ uit het overblijfsel van Israël in die dagen (Ap. 14, 1-5 verg. Ap. 7, 1-8).
‘Ik zal wondertekenen geven aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voor die dag van de Heere komt, die grote en ontzagwekkende’ (Joel 2:30-31; Hand. 2:16-21).