Categorie archief: Kamerplanten en bloemen

Klein springzaad : Impatiens parviflora

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de kleine, lichtgele bloemen met nagenoeg recht spoor aan rechtopstaande stelen en
– de in verhouding tot de bloemen grote, donkergroene bladeren met fijn gezaagde rand

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Klein springzaad is eenjarige, kale plant, die groeit op vochtige, matig voedselrijke (omgewerkte) grond in loofbossen, parken en ook tussen riet. Ze wordt 20 tot 60 cm hoog. Oorspronkelijk is ze afkomstig uit Midden- en Zuid-Azië en heeft zich inmiddels verspreid over grote delen van Europa.

 

 

Klein springzaad

 

 

 

Bloem

 

Klein springzaad bloeit vanaf juni tot en met oktober met lichtgele bloemen, die met 4 tot 10 bij elkaar op rechte stelen in okselstandige trossen staan. De bloemen hebben een kort, nagenoeg recht spoor, dat aan het onderste kelkblad zit. Dat kelkblad heeft dezelfde kleur als de bloem. De overige 2 kelkbladen zijn kleiner en groen en zitten aan de zijkant van de bloem. Het bovenste kroonblad heeft een groene kiel. Op de twee onderste kroonbladen en wat dieper in de bloem (aan het begin van de spoor) zitten donkergele vlekken met rode streepjes of stippen.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren staan verspreid aan de stengel. De bovenste zijn groter dan de onderste.

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

De zaden kunnen rauw of gekookt gegeten worden. Het verzamelen van zaad is echter lastig, omdat rijpe vruchten bij aanraking openspringen en het zaad wegschieten.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

klein springzaad : lichtgele kleine bloemen, nagenoeg recht spoor (niet teruggekromd), rechtopstaande bloemstelen.

groot springzaad : gele bloemen, krom spoor, hangende bloemstelen.

oranje springzaad : oranje bloemen met roodachtige vlekken, krom spoor, hangende bloemstelen.

reuzenbalsemien : bloemkleur is een combinatie van roze/lila/paars en wit, krom spoor.

tweekleurig springzaad : bloemkleur is een combinatie van roze/lila/paars en wit, nagenoeg recht spoor, recent ingeburgerd in stedelijke gebieden.

 

 

groot springzaad

 

 

 

oranje springzaad

 

 

 

reuzenbalsemien

 

 

 

tweekleurig springzaad

 

 

 

Algemeen

 

balsemienfamilie (Balsaminaceae)
– eenjarig
– algemeen tot zeldzaam
– 20 tot 60 cm

Bloem
– lichtgeel
– vanaf juni t/m oktober
– tros, 4 tot 10 bloemen
– gespoord
– incl. spoor tot 1,5 cm lang
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 3 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– eirond tot langwerpig
– top toegespits
– rand fijn gezaagd
– voet wigvormig
– veernervig
– donkergroen
– iets glanzend

Stengel
– rechtop
– kaal

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Kikkerbeet : Hydrocharis morsus-ranae

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de kleine, witte bloemen op een lange steel boven water en
– de op het water drijvende, ronde bladeren met hartvormige voet en opvallende kromme nerven

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Kikkerbeet is een drijvende waterplant, die groeit in ondiep, (matig) voedselrijk, zoet of zwak brak, zacht stromend of stilstaand, luw water; niet in groot open water. Ze is ook geschikt voor aquaria en siervijvers. Ze is algemeen voorkomend in de Lage Landen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

De bloeiperiode is vanaf juni tot en met augustus. De bloemen zijn zoet geurend en hebben drie witte kroonbladen, die aan de basis geel zijn. Ze staan op lange stelen boven het water. Ze zijn mannelijk of vrouwelijk. In het hart van de vrouwelijke bloemen staan 6 gele, 2-lobbige stijlen. In het hart van de mannelijke bloemen staan 12 gele meeldraden. De vrouwelijke bloemen zijn alleenstaand. De mannelijke staan met 2 tot 5 bij elkaar, maar meestal is er maar eentje in bloei, zelden 2. Elke bloem is maar 1 dag open.

 

 

 

 

 

Blad

 

De op het water drijvende, vlezige bladeren zijn cirkelrond, 2 tot 7 cm groot. Ze hebben een diep hartvormige voet en opvallende nerven; in het midden van het blad een rechte nerf en zijdelings daarvan aan elke kant 2 boogvormige nerven.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

waterkaardefamilie (Hydrocharitaceae)
– drijvende waterplant
– algemeen tot vrijwel ontbrekend
– 15 tot 30 cm

Bloem
– wit
– vanaf juni t/m augustus
– alleenstaand
– stervormig
– 2 tot 3 cm groot
– 3 kroonbladen, niet vergroeid
– 3 kelkbladen
– 12 meeldraden
– 6 stijlen

Blad
– verspreid of rozet
– enkelvoudig
– rond
– top stomp
– rand gaaf
– voet diep hartvormig
– kromnervig
– vlezig
– op het water drijvend

Stengel
– ondergedoken
– glad en kaal
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Klein kaasjeskruid : Malva neglecta

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de buisvormig vergroeide meeldraden en
– de bleekroze tot witachtige kleine bloemen met donkere strepen op de kroonbladen en
– de liggende stengels

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Klein kaasjeskruid is een overblijvende, soms eenjarige plant. Ze is algemeen voorkomend en groeit op open, stikstofrijke, vaak omgewerkte grond, vooral bij dorpen, boerderijen en aan wegranden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

De bloeiperiode is vanaf juni tot en met september. Ze bloeit met bleekroze tot witte bloemen, die 5 uitgerande kroonbladen met donkere strepen hebben. De bloemen staan met 3 tot 6 bij elkaar. De meeldraden zijn buisvormig vergroeid.

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De stengelbladeren zijn bijna rond en bestaan uit 5 tot 7 niet diep ingesneden lobben. De stengels zijn behaard en liggend, alleen het uiteinde is opgericht. De plant wordt 10 tot 40 cm hoog.

 

 

 

.

 

Toepassingen

 

Net als de andere kaasjeskruiden bevatten de bladeren van klein kaasjeskruid veel slijmstoffen en kleine hoeveelheden looistof. Deze combinatie werkt goed bij ontstekingen van slijmvliezen van bijvoorbeeld de maag en mond- en keelholte. De slijmstoffen gaan de hoestprikkel tegen, de looistof werkt samentrekkend en beschermt zo het kwetsbare slijmvlies. De plant wordt in de vorm van gorgeldrank, en soms ook als hoestdrank gebruikt of als thee voor de maag.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

kaasjeskruidfamilie (Malvaceae)
– overblijvend of eenjarig
– algemeen tot minder algemeen
– 10 tot 40 cm

Bloem
– bleekroze tot wit
– vanaf juni t/m september
– bundel of krans
– stervormig
– 1,5 tot 3 cm
– 5 kroonbladen, uitgerand en niet   vergroeid
– 5 kelkbladen
– 3 bijkelkblaadjes
– meer dan 20 meeldraden
– 5 tot meer dan 20 stijlen

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– rond met 5-7 afgeronde lobben
– top stomp
– rand gekarteld
– voet hartvormig
– handnervig

Stengel
– liggend, uiteinde rechtop
– aanliggend behaard
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kattendoorn : Ononis repens subsp. spinosa

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– struikvormige plant met roze vlinderbloemen
– scherp gedoornde korte zijtakjes
– onaangename geur

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Kattendoorn is een onaangenaam ruikende, 30 tot 60 cm hoge struikachtige overblijvende plant met doorns. Ze komt vrij algemeen voor in in de Lage Landen. Kattendoorn groeit op zonnige, droge tot vochtige plaatsen, zoals langs schorren en kwelders, in de uiterwaarden en zandige graslanden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf juni tot en met september met talrijke helder roze, gesteelde vlinderbloemen, die afzonderlijk of met 2 of 3 in de bovenste bladoksels staan. De vlag van de bloemen is donker geaderd. De punt van de kiel steekt voorbij de zwaarden. De vrucht is een eivormige peul, net zo lang of iets langer dan de kelk.

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De onderste bladeren van kattendoorn zijn samengesteld en bestaan uit drie weinig behaarde deelblaadjes met een gezaagde rand en spitse punt. Het eivormige eindblaadje van een blad is gesteeld, de andere twee zijn met elkaar vergroeid. De bovenste bladeren, waar de bloemen staan, zijn enkelvoudig. Jonge takken zijn bezet met verspreid staande haren en met twee rijen haren, die per stengeldeel verspringen. Hoewel de stengels deel verhouten sterft de plant in de winter toch tot de grond toe af.

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soort is kruipend stalkruid.

 

 

  kattendoorn
– stekelig gedoornd
– vrucht is net zo lang of iets langer dan de kelk
– jonge takken behaard met twee rijen haren, verspringend
– weinig behaarde blaadjes met spitse punt
  kruipend stalkruid
– doorns zwak of afwezig
– vrucht is kleiner dan de kelk
– jonge takken rondom behaard
– bladeren dicht bezet met klierharen, (meestal) een stompe   punt

 

 

 

 

 

 

 

kruipend stalkruid

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– overblijvend
– vrij algemeen tot zeer zeldzaam
– 30 tot 60 cm

Bloem
– helder roze, zelden wit
– vanaf juni t/m september
– gesteeld alleenstaand of tros
– vlinderbloem
– 1 tot 2 cm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen
– 10 meeldraden, vergroeid met elkaar
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– bovenste enkelvoudig
– onderste 3-tallig
– eivormig
– top spits
– rand getand
– veernervig
– met weinig klierharen

Stengel
– rechtop of opstijgend
– deels verhout

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kale jonker : Cirsium palustre

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
de kluwens helder roze distelbloemen waarvan alleen de puntjes van de omwindselblaadjes uitstaan

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Kale jonker is een overblijvende, zeer algemeen voorkomende distel van 60 tot 150 cm hoog, die bloeit vanaf juni tot en met september op natte, matig voedselrijke grond in graslanden, loofbossen, duinvalleien en aan slootkanten.

 

 

kale jonker

 

 

 

Bloem

 

De bloemenhoofdjes zijn kort gesteeld, staan in kluwens met 2 tot 8 bij elkaar aan de hoofdstengel en eventueel de zijstengels. Ze bestaan uitsluitend uit helder roze (zelden witte) buisbloemen. Het omwindsel is zwak stekelig. Alleen het puntje van de omwindselblaadjes is afstaand.

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De bladeren zijn lijn- tot lancetvormig (lang en smal), veervormig ingesneden, gestekeld en zowel aan de boven- als aan de onderkant behaard. De bladvoet loopt langs de stengel af in gestekelde vleugels. De bovenste bladeren zijn (nagenoeg) ongedeeld. De stengel is tot bovenaan stekelig gevleugeld, tussen de vleugels rommelig behaard en vaak paarsrood aangelopen. Meestal is de stengel onvertakt, maar op voedselrijke grond kan hij ook meerdere schuin omhoog gerichte zijtakken hebben, waarvan sommigen boven de hoofdstengel uitkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Er zijn vier distels die op afstand op elkaar lijken : kale jonker, kruldistel, tengere distel en langstekelige distel. Kruldistel en langstekelige distel zijn lastig uit elkaar te houden.

 

 

tengere distel

 

 

 

kruldistel

 

 

 

langstekelige distel

 

 

 

Algemeen

 

composietenfamilie (Asteraceae)
– overblijvend
– zeer algemeen tot vrij zeldzaam
– 60 tot 150 cm

– helder roze, zelden wit
– vanaf juni t/m september
– hoofdjes in kluwens
– buisbloemen
– 1 tot 2 cm

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– veervormig ingesneden
– top stekelpuntig
– rand stekelig getand of gegolfd
– voet aflopend
– veernervig
– boven- en onderkant behaard

Stengel
– rechtop
– behaard

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Jakobskruiskruid : Jacobaea vulgaris subsp. vulgaris

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– gele bloemhoofdjes met 3-tandige straalbloemen en
– de tot dubbel geveerde bladeren en
– de omwindselbladen met zwarte top

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Jakobskruiskruid is een overblijvende plant, die groeit op open, grazige, droge tot matig vochtige, matig voedselrijke, meestal zandige grond in grasland, duinen, uiterwaarden, bermen, op braakliggende gronden en dijken. Ze wordt 30 tot 90 cm hoog. Ze komt zeer algemeen voor.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Jakobskruiskruid bloeit vanaf juni tot en met oktober. De bloemenhoofdjes van jakobskruiskruid bestaan uit 12 tot 15 (meestal 13) gele afstaande straalbloemen met drie stompe tandjes.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

composietenfamilie (Asteraceae)
– overblijvend
– zeer algemeen tot ontbrekend
– 30 tot 90 cm

Bloem
– geel
– vanaf juni t/m oktober
– hoofdjes in schermvormige pluim
– lint- en straalbloemen
– 1,5 tot 2,5 cm
– omwindselbladen met zwarte punt

Blad
– vespreid
– onderste veerdelig met eindslip
– bovenste tot dubbel geveerd
– vaak gekroesd
– top stomp
– rand gaaf
– veernervig

Stengel
– rechtop
– bovenaan sterk vertakt
– groen of roodbruin
– gegroefd
– spinnenwebachtige beharing, die later verdwijnt

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Hondsroos : Rosa canina

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de zachtroze rozen; de oudere bloemen zijn witter en
– de gladde takken met alleen haakvormige gebogen doorns en
– de blaadjes die bij kneuzing niet geuren

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Hondsroos is een dichte, struikvormige plant met overhangende takken, die groeit op vochtige tot droge, voedselrijke grond in heggen, struikgewas, loofbossen en uiterwaarden. Ze komt zeer algemeen voor en wordt ook aangeplant. Ze kan tot 3 meter hoog worden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Hondsroos bloeit in juni en juli met zachtroze bloemen. Alleen het buitenste gedeelte van de hartvormige kroonbladen is zachtroze, de basis is wit. Bij oudere bloemen verdwijnt de roze kleur nagenoeg, die lijken bijna helemaal wit.

 

 

 

 

 

Bladeren en takken

 

De bladeren bestaat uit 5 tot 7 deelblaadjes. Ze kunnen kaal of behaard zijn, maar geuren bij wrijving niet, in tegenstelling tot de bladeren van egelantier. De takken zijn groen, soms roodachtig aangelopen en hebben verspreid staande grote, haakvormig gebogen doorns. Verder zijn ze kaal.

 

 

 

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

Hondsroos kent vele toepassingen. De bloemblaadjes, rozebottelschillen en zaden worden voor medicinale doeleinden gebruikt. De schil van de bottels, die veel vitamine C bevat, wordt ook gebruikt voor het maken van jam en sap en vanwege de smaak vaak toegevoegd aan kruidenthee. De overige delen van hondsroos worden in de volksgeneeskunde gebruikt als urinedrijvend middel bij blaas- en nierproblemen en als mild laxeermiddel.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

:
:
:
:
:
:
:

kaneelroos : 2 rechtafstaande stekels aan de voet van de bladsteel.

 

 

kaneelroos

 

 

rimpelroos : oranje-rode bottels breder dan hoog (kleine “tomaatjes”).

 

 

 

 

 

 

bosroos : kaal, geen doorns of stekels.

 

 

bosroos

 

 

 

 

egelantier :appelachtige geur bij wrijving van het blad.

 

 

egelantier

 

 

 

 

hondsroos : grote haakvormige doorns op verder kale takken.

 

viltroos : aan beide zijden behaarde bladeren, onderkant viltig.

 

 

viltroos

 

 

 

 

duinroos : donkere, bruinachtig paarse tot zwartachtige bottels.

 

 

duinroos

 

 

 

Algemeen

 

rozenfamilie (Rosaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen voorkomend
– 1 tot 3 meter

Bloem
– zachtroze tot bijna wit
– juni en juli
– gesteeld alleenstaand
– stervormig
– 4,5 tot 5 cm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen
– meer dan 20 meeldraden
– meer dan 20 stijlen

Blad
– verspreid
– oneven veervormig samengesteld
– deelblaadjes :
– langwerpig tot eirond
– top spits
– rand enkel of dubbel gezaagd
– voet afgerond
– veernervig
– wisselende beharing
– niet geurend bij wrijving

Stengel
– overhangend of rechtop
– kaal met doorns
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hokjespeul : Astragalus glycyphyllos

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de lange, liggende, zigzag knikkende stengels
– met samengestelde oneven geveerde bladeren en de
– trossen bleek groengele vlinderbloemen

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Hokjespeul is een giftige, overblijvende plant met liggende, zigzag knikkende stengels, die 30 tot 120 cm lang kunnen worden. Ze groeit op vochtige, kalkrijke grond aan bosranden, tussen kreupelhout, aan dijken en spoorwegen, en in leemkuilen. Ze is zeldzaam voorkomend in de Lage Landen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Hokjespeul bloeit vanaf juni tot en met september met eironde, vrij dichte trossen bleek groengele, geurende vlinderbloemen. De trossen staan in de bladoksels en bestaan uit 8 tot 30, kort gesteelde bloemen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren bestaan uit 9 tot 15 elliptische of eironde deelblaadjes. Elk samengesteld blad heeft twee, vrij grote, driehoekige steunblaadjes.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– overblijvend
– zeldzaam tot zeer zeldzaam
– 30 tot 120 cm

Bloem
– bleek groengeel
– vanaf juni t/m september
– tros
– vlinderbloem
– 1 tot 1,5 cm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen, vergroeid
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– oneven veervormig
– eirond
– top stomp met klein spitsje
– rand gaaf
– voet afgerond
– veernervig
– onderzijde behaard

Stengel
– liggend
– vrijwel kaal
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Harig wilgenroosje : Epilobium hirsutum

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen 

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de behaarde bladeren en stengel en
– alleenstaande helder roze bloemen en
– de lange vruchten

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Harig wilgenroosje is een overblijvende, zeer algemeen voorkomende plant van 60 tot 150 cm hoog. De stengel en bladeren zijn zacht behaard. Van de acht meeldraden zijn er vier langer en komen eerder tot ontwikkeling dan de andere vier. De plant groeit op natte, zeer voedselrijke grond langs oevers, in lichte bossen en in rietmoerassen. Ook op half beschaduwde plaatsen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf juni tot en met september. De bloemen zijn helder roze van kleur en 2 tot 3 cm in doorsnede. Ze lijken op lange stelen te staan, maar de “steel” is het vruchtbeginsel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soort

 

Wilgenroosje lijkt op harig wilgenroosje, maar is niet behaard. Daarnaast zijn de bloemen onregelmatiger van vorm en staan ze dichter bij elkaar, waardoor de bloeiwijze van wilgenroosje op een pluim lijkt. De kelkbladen zijn roodachtig.

 

 

gewoon wilgenroosje

 

 

 

Algemeen

 

teunisbloemfamilie (Onagraceae)
– overblijvend
– zeer algemeen voorkomend
– 60 tot 150 cm hoog

Bloem
– helder roze
– vanaf juni t/m september
– alleenstaand
– 2 tot 3 cm
– stervormig
– 4 uitgerande kroonbladen
– kroonbladen niet vergroeid
– 4 kelkbladen
– 8 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– kruisgewijs tegenoverstaand
– enkelvoudig
– lancetvormig
– top spits
– rand onregelmatig scherp gezaagd   met haakvormige tanden
– voet (half) stengelomvattend of   aflopend
– netnervig
– zacht behaard, vooral op de nerven   lange afstaande haren

Stengel
– rechtop
– sterk vertakt
– lang afstaand behaard
– rolrond

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Grote wederik : Lysimachia vulgaris

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– gele bloemen in grote, eindelingse pluimen en
– kelkbladen met roodachtige rand

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Grote wederik is een overblijvende plant van 60 tot 150 cm hoog. Ze is zeer algemeen voorkomend in de Lage landen. Ze groeit op natte, min of meer voedselrijke grond aan waterkanten, in graslanden en duinvalleien, in vennen en bossen, ook op drogere grond langs kanalen en spoordijken.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Grote wederik bloeit vanaf juni tot en met augustus. Ze verlangt veel licht om in bloei te komen. De bloemen staan in grote, pyramide-vormige pluimen aan het einde van de stengel en de zijstengels. Ze hebben 5 kroonbladen met aan de basis vaak een bruinrode vlek. De kelkbladen zijn roodachtig gerand.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

puntwederik : gele bloemen in schijnkransen in langgerekte bebladerde pluimen, kelkbladen geheel groen, kroonbladen gewimperd.
grote wederik : gele bloemen in pyramide-vormige pluimen aan het einde van de stengels en zijstengels, kelkbladen roodachtig gerand.

 

 

puntwederik

 

 

 

Algemeen

 

sleutelbloemfamilie (Primulaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen tot vrij zeldzaam
– 60 tot 150 cm

Bloem
– geel
– vanaf juni t/m augustus
– pluim
– stervormig
– 1,5 tot 2 cm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen, roodachtig gerand
– 5 meeldraden, gedeeltelijk vergroeid
– 1 stijl

Blad
– tegenoverstaand of krans
– enkelvoudig
– langwerpig
– top spits
– rand gaaf
– voet wigvormig
– veernervig
– onderkant behaard

Stengel
– rechtop
– behaard
– rolrond, soms vierkantig

zie wilde bloemen