categorie: spirituele tekeningen van John Astria
De valse profeet / The false propfet

Pasteltekening van John Astria

preview en aankoop boek “De Openbaring “:
http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget


Pasteltekening van John Astria


Psalm 55: 18 >’s Avonds en ’s morgens en ’s middags kan ik niet anders dan van bezorgdheid blijk geven en ik kreun, En hij hoort mijn stem.
Numeri 28:1-2> verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: Gebied den kinderen Israëls, en zeg tot hen: Mijn offerande, Mijn spijze voor Mijn vuurofferen, Mijn liefelijken reuk, zult gij waarnemen, om Mij te offeren op zijn gezetten tijd.
.
.
.
De metten (matutinae) maken deel uit van het getijdengebed in de Rooms-Katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerk. Het woord ‘metten’ komt van het Latijnse woord ‘matutinum’, dat ‘ochtend’ betekent, maar de metten worden meestal ’s nachts of in de zeer vroege ochtend gebeden. Het aanvangstijdstip varieert van ongeveer 3.45 uur tot 6.15 uur. Omdat ze vaak ’s nachts gebeden worden, gebruikt men tegenwoordig de term vigilie (“wake”).
De lauden (laudes) vormen het ochtendgebed van het Heilig Officie of getijdengebed. Het woord lauden is een vernederlandsing van het Latijnse laudes, het meervoud van laus wat lof of lofprijzing betekent.
De priem is een vastgestelde gebedstijd in het traditionele getijdengebed. De priem (of in het Latijn ‘prima’) wordt meestal rond zes of zeven uur ’s ochtends gebeden. In de vernieuwde liturgie van na het Tweede Vatikaans Concilie is de priem komen te vervallen.
De terts is een van de kerkelijke getijden, een van de kleine getijden. Het staat voor het derde uur, dat vroeger varieerde omdat de uren ’s winters korter waren dan ’s zomers. Tegenwoordig wordt de terts meestal gebeden rond negen uur ’s morgens.
De sext is een van de kerkelijke getijden. De sext is een van de zogeheten kleine getijden. Het woord sext staat voor het zesde uur (Latijn: sexta hora), dat vroeger in lengte varieerde, omdat de uren ’s winters korter waren dan ’s zomers. Tegenwoordig wordt de sext meestal gebeden rond twaalf uur ’s middags.
De none (afgeleid van ‘negende’ in het Latijn) is een van de kerkelijke kleine getijden. Het staat voor het negende uur, dat vroeger varieerde omdat de uren ’s winters korter waren dan ’s zomers. Tegenwoordig wordt de none meestal gebeden rond drie uur ’s middags.
Het officie van de none begint zoals de meeste getijden met de aanroep:
De vespers (of het avondgebed) behoren tot de getijden in de kerk en worden gebeden om 17-18 uur. Het woord komt uit het Latijn, van vespera dat avond betekent. In enkele protestantse kerken wordt de term ‘vespers’ gebruikt als aanduiding voor een avonddienst.
De completen vormen het laatste getijdengebed van de dag. Het woord is afkomstig van het Latijnse completorium dat afronding betekent of complere = vullen. Het stamt uit de 6e eeuw.
Het koorgebed van priesters noemt men breviergebed. Het boek waaruit priesters de getijden bidden heet brevier. Het middeleeuwse getijdenboek was bestemd voor de persoonlijke devotie van leken.
.
.

Maria en de Rozenkrans
Repetitieve gebeden en gebedssnoeren hebben voorchristelijke wortels. In het christendom gebruikten de woestijnvaders in de derde eeuw al geknoopte gebedstouwen bij het Jezusgebed. Dat bestaat uit de herhaling van één gebedszin: Heer Jezus, Zoon van God, ontferm U over mij, zondaar (of variaties daarvan).
Het bidden van 150 Onze Vaders (in het Latijn Pater noster) en later weesgegroetjes ontstond waarschijnlijk in de abdijen. Monniken die geen Latijn kenden, hadden zo een alternatief voor het psalmgebed. De vader van het kloosterleven, Benedictus (480-547), schreef in zijn regel voor dat monniken wekelijks de 150 psalmen zouden bidden of zingen. Zo rond de 10e eeuw sprak men dan ook van het psalmengebed ter ere van Maria.
De praktijk om te mediteren over het leven van Jezus tijdens de rozenkrans wordt toegeschreven aan de kartuizermonnik Dominicus van Pruisen (1382–1461).
De eerste historische aanwijzingen voor de moderne rozenkrans dateren van ca. 1460. Toen begon de dominicaan Alanus de Rupe (Alain de la Roche, 1428-1475) geïnspireerd door een visioen de rozenkrans te promoten in de vorm van 15 tientjes van telkens één Onze Vader en 10 weesgegroeten. Volgens Alanus werd de rozenkrans aan de Kerk geschonken door de stichter van de dominicanenorde Sint Dominicus (1170-1221). Maar daar zijn geen historische bronnen voor.
Zeker is dat paus Pius V (een dominicaan) in zijn bul Consueverunt Romani Pontifices van 1569 de rozenkrans goedkeurde en zijn vaste vorm gaf. Sindsdien hebben veel pausen de rozenkrans aanbevolen.
De vorm van de rozenkrans bleef onveranderd tot 2002. Toen voegde paus Johannes Paulus II 5 mysteries van het licht toe over het openbare leven van Jezus. De apostolische brief waarin hij dat deed, Rosarium Virginis Mariae, is een boeiend (maar niet zo makkelijk leesbaar) document voor wie zich in de spiritualiteit van de rozenkrans wil verdiepen.
De vroegere paus wilde het verval omkeren waarin de rozenkrans was beland in de jaren 1970-85 vooral door het wegglijden van de aandacht van de mysteries van de rozenkrans. Daarom benadrukt hij ook de contemplatieve en meditatieve dimensie van het rozenkransgebed. Het gaat om de relatie met Jezus, naar het voorbeeld van Maria en met haar hulp.


Kyaniet of distheen is een blauw, grijs, wit, groen of zwart mineraal, het heeft een perfecte splijting volgens het kristalvlak [100], een witte streepkleur en een glas- tot parelglans. Het kristalstelsel is triklien, de gemiddelde dichtheid is 3,61 en de hardheid is 4 tot 7. Kyaniet is noch magnetisch, noch radioactief. Het is een hele kwetsbare steen.
.
.
Kyaniet is vernoemd naar het Griekse woord kyanos = blauw. Distheen komt van de Griekse woorden di = twee en stenos = kracht.
.
.
Kyaniet wordt momenteel nog gewonnen in o.a. de Verenigde Staten, Brazilië, Zwitserland en Frankrijk.
samenstelling: Al2SiO4
hardheid: 5-7
dichtheid: 3,6-3,7

| Kyaniet | ||
| Mineraal | ||
| Chemische formule | Al2SiO5 | |
| Kleur | Blauw, wit, grijs, groen of zwart | |
| Streepkleur | Wit | |
| Hardheid | 4 – 7 | |
| Gemiddelde dichtheid | 3,61 kg/dm3 | |
| Glans | Parelglans | |
| Opaciteit | Doorzichtig of doorschijnend | |
| Breuk | Splinterig | |
| Splijting | Perfect, [100] | |
| Kristaloptiek | ||
| Kristalstelsel | Triklien | |
| Dispersie | 0,020 | |
| Luminescentie | Niet-fluorescerend | |
| Pleochroïsme | Kleurloos tot blauw | |
| Overige eigenschappen | ||
| Vergelijkbare mineralen | Andalusiet, sillimaniet | |
| Bijzondere kenmerken | Zelden kattenoog effect | |




.
.
.
Zinkiet is een zink-mangaan-oxide en kan rood, bruin, oranje, geel of groen van kleur zijn. Zinkiet heeft een submetallische glans, een geeloranje streepkleur en een perfecte splijting volgens kristalvlak [0001]. De gemiddelde dichtheid is 5,56 en de hardheid is 4 tot 5. Het kristalstelsel is hexagonaal en het mineraal is niet radioactief.
.
.

.
.
.
De naam van het mineraal zinkiet is afgeleid van de chemische samenstelling; het element zink.
.
.

.
.
.
Zinkiet komt o.a. uit de Verenigde Staten en Polen.
.
.

.
.
.
chemische samenstelling: (Zn,Mn2+)O
hardheid: 4 – 5
gemiddelde dichtheid: 5,56
.
.

.
.
|
Zinkiet
|
||
| Mineraal | ||
| Chemische formule | (Zn,Mn2+)O | |
| Kleur | oranje tot bruinrood | |
| Streepkleur | geeloranje | |
| Hardheid | 4 – 5 | |
| Gemiddelde dichtheid | 5,56 kg/dm3 | |
| Glans | submetallisch | |
| Opaciteit | doorschijnend tot subdoorschijnend | |
| Breuk | subschelpvormig | |
| Splijting | perfect, [0001] | |
| Kristaloptiek | ||
| Kristalstelsel | Hexagonaal | |
| Brekingsindices | 2,013 – 2,029 | |
| Dubbele breking | 0,0160 | |
| Pleochroïsme | dieprood tot geel | |
| Bijzondere kenmerken | onder opvallend licht kleurt het lichtroze-bruin met sterke rode tot gele interne reflecties | |
.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

Goed te herkennen aan
– de grote, zuiver witte (zelden roze met witte strepen), trechtervormige bloemen en
– aan de hoek van 90° tussen bladsteel en bladschijf
– en de pijlvormige bladeren
Algemeen
Haagwinde is een zeer algemeen voorkomende snelgroeiende overblijvende klimplant. Op zonnig tot half beschaduwde plaatsen met natte tot vochtige, voedselrijke grond kan je haar tegenkomen, zoals in akkers, plantsoenen, tuinen, rietlanden, ruigten en moerasbossen.

Bloem
Haagwinde bloeit vanaf juni tot de herfst met grote, trechtervormige, zuiver witte bloemen. Zelden zijn ze roze met witte strepen. De bloem wordt aan de onderkant omsloten door twee hartvormige, meestal roodbruin aangelopen schutbladen, die de kelk gedeeltelijk bedekken. De schutbladen overlappen elkaar niet, ze raken elkaar hooguit aan de rand en ze zijn langer dan de kelkbladen.
Blad en stengel
De niet of weinig vertakte stengels winden zich tegen de klok in om takken en stengels van andere planten of zaken zoals palen, gaas of spijltjes van hekken. Ze kan zo tot 3 meter hoog klimmen. De bladeren hebben een breed pijlvormige voet. De bladschijf en bladsteel staan ongeveer haaks op elkaar.

Vergelijkbare soorten
| haagwinde : grote witte bloemen, bladsteel maakt ongeveer een hoek van 90° met bladschijf. akkerwinde : heeft kleinere, geurende witte of roze bloemen, die aan de buitenkant 5 donkere strepen hebben. zeewinde : heeft roze/bleek purperen bloemen met 5 witte strepen, niervormige bladeren en liggende, zelden klimmende stengels. gestreepte winde : opgeblazen schutbladen onder de bloem overlappen elkaar gedeeltelijk. Bloemen wit, vaak met roze strepen. |
Algemeen
– windefamilie (Convolvulaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen
– tot 3 meter
Bloem
– wit, zelden roze met witte strepen
– vanaf juni tot de herfst
– gesteeld alleenstaand
– trechtervormig
– 3 tot 6 cm lang
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 1 stijl
Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– pijlvormig
– top spits
– rand gaaf
– voet breed pijlvormig
– veernervig
Stengel
– klimmend
– kaal
– rolrond
zie wilde bloemen

1 – toeval
2 – kerk en wetenschap
3 – energiegericht denken
4 – de strijd om energie
5 – ontvankelijk worden voor de universele energie
6 – karakterstructuren
7 – transformatie
8 – intuïtie
9 – de toekomst
10 – het reïncarnatieproces
11 – alles is energie
Alle inzichten moet je begrijpen, maar ook voelen en ervaren. Het is geen theoretisch aanneembaar stuk, het moet echt gevoelsmatig binnenkomen. De verdere inzichten kan je pas ten volle begrijpen als je de voorgaande inzichten begrijpt, voelt en ervaart.
In het vierde inzicht hebben we geleerd dat mensen snel geneigd zijn energie van elkaar te onttrekken. In het zesde inzicht worden deze energiemanipulaties uitgewerkt tot vier karakterstructuren:
• bullebak/leider
• ondervrager
• afstandelijke
• arme ik
Ieder mens valt binnen één karakterstructuur, deze vormt hij in zijn jeugd en behoudt hij zijn gehele leven. Daarnaast gebruiken we alle 4 de structuren ook als beheersingssysteem om onze karakter- structuur te beschermen. Vooral bij een ouder/kind relatie is dit goed zichtbaar. Door naar je eigen karakterstructuur te kijken, zie je die van je ouders.
De Celestijnse belofte gaat er van uit dat elk ongeboren geest (toekomstig kind) zijn ouders bewust kiest, mede op basis van deze structuren. Dit doet deze om zo een goede voorwaarden te creëren om haar eigen levensvisie te kunnen voldoen (hierover meer in het 10e inzicht).
Elke karakterstructuur heeft 2 kanten, een positieve (de transformatie) en een negatieve (het beheersingsdrama). Deze 2 kanten komen het duidelijkst naar voren bij de meest dominante structuur, die van de bullebak/leider. Beiden stelen/ontvangen energie door middel van dominantie. Zij zijn de baas en bepalen wat er gebeurt.
De bullebak doet dit op een negatieve manier (intimidatie, luidruchtigheid, haantjesgedrag, egocentrisme en fysiek en/of communicatief agressief gedrag) en de leider op een positieve manier (stimulerend, een voorbeeld zijn, goede ideeën hebben).
De bullebak creëert de meeste schade omdat deze uitgaat van energieroof, hij kent geen communicatie op basis van gelijkwaardigheid en probeert altijd de belangrijkste te zijn en heeft geen interesse voor de ander. Een bullebak ‘zuigt’ werkelijk de energie uit een ander.
Het beheersingssysteem wordt gebruikt om de karakterstructuur te beschermen en dit is afhankelijk van de situatie waarin de persoon zich bevindt. Als een bullebak iedereen meekrijgt en iedereen luistert naar hem zal hij dit willen continueren. Als er veel oppositie is zal hij juist gaan overheersen en pressie geven. Dit ‘continueren’ of ‘overheersen’ doet hij dus middels een beheersingssysteem.
Ondervragers zijn net als bullebak/leider dominante personen en ze zijn communicatief zeer sterk. Ze proberen via de discussie te overheersen, en zo energie van die ander te ontnemen. Ze zijn vaak negatief ingesteld, wijzen steeds op iemands zwakke plekken, bekritiseren de fouten of vergissingen van anderen. Een ondervrager kan dit ook uiten door overbezorgd, jaloers of perfectionistisch te zijn.
Een ondervrager kan moeilijk iets aardigs of liefs zeggen, zonder er direct een negatieve draai er aan te geven. Een ondervrager kan ook positiever ingesteld zijn, maar richt zich dan steeds op de buitenwereld, om zo zijn eigen problemen op het tweede plan te krijgen. Een veelgebruikt beheersingssysteem van de ondervrager is een ‘arme ik’ of een ‘afstandelijke’.
Afstandelijke mensen denken dat ze anders zijn en dat niemand hun begrijpt. Zodoende sluiten ze zich geheel of gedeeltelijk af van de wereld om hun heen. In extreme gevallen creëren ze een eigen wereld waarin ze zich thuis voelen. Kinderen worden vaak afstandelijk door hun dominante gedrag van hun ouders (bullebak of ondervrager).
Door zich af te sluiten wapenen zij zich tegen dit gedrag, Ze sluiten zich echter ook af voor datgene waar ze juist zoveel behoefte aan hebben (aandacht, liefde, respect, sociale contacten). Wil een afstandelijke aandacht krijgen, dan verwordt hij vaak een ‘arme ik’ omdat hij niet de capaciteiten heeft om de dominante karakterstructuur aan te nemen.
Een niet-veelgebruikt beheersingssysteem van de afstandelijke is de ondervrager. Wordt een afstandelijke in zijn eigen wereldje bedreigt dan kan hij wel kortstondig een bullebak worden.
Een pessimistisch ingesteld figuur die altijd de slachtoffer rol opzoekt. Heeft een groot zelfmedelijden. Door de aandacht die ze van andere vragen krijgen/eisen ontnemen ze energie van die anderen. Maar ze willen geen oplossing voor hun problemen, omdat dan hun energiebron opdroogt. Arme ik figuren blijven dus altijd klagen. Vaak zijn deze mensen labiel, en zoeken steun bij dominante figuren (bullebak en ondervrager).
Een veelgebruikt beheersingssysteem van de arme ik is de bullebak (als de ander te kritisch wordt) en de ondervrager (“hoe gaat het met jou..? Niet zo goed, o meid, met mij gaat het veel slechter, moet je toch eens horen wat mij is overkomen…..”).
Wil je je Boeddha-natuur structureel gaan verbinden met de Universele energie (vijfde inzicht), dan moet je allereerst de energiemanipulaties onder ogen zien. De hierboven beheersingssysteem’s zijn en worden bepaald door je ego. Het ego is dus sterker dan je Boeddha-natuur en dat moet je zien om te draaien. Dat kan door juist die energiemanipulaties onder ogen te zien.
Mensen die sterk handelen vanuit hun beheersingssysteem verwachten een bepaalde rol van een ander. Als een bullebak tegen je gaat brullen, dan ga je of terug brullen (bullebak), of je zoekt smoezen ( ‘ja maar…’ (arme ik), of je stelt je erg afstandelijk op( ‘laat maar lullen...’ (afstandelijke). Door anders te reageren kan de bullebak geen energie van jouw roven (voordeel 1), raakt hij in de war en gaat zich anders gedragen (voordeel 2) en de mogelijkheid bestaat dat hij zijn gedrag gaat inzien (voordeel 3).
.

