Categorie: mode en kledij
.
.
Christian Dior-2021-spring-menswear
.
.






















































.
.
.
.






















































Victor Marie Hugo werd geboren op 26 februari 1802 ten tijde van het Napoleontische Frankrijk. Aanvankelijk volgde hij een wiskundige opleiding aan de universiteit, maar al snel realiseerde hij zich dat zijn echte passie lag bij het schrijven. In 1822 publiceerde Hugo de dichtbundel ´Odes et poésies diverses´, die hem een speciale toelage van koning Lodewijk XVIII opleverde.
Niet veel later begon hij ook met het schrijven van toneelstukken en boeken, het componeren van muziek en het maken van tekeningen. Zijn eerste grote succes behaalde hij in 1831 met het boek ´De klokkenluider van de Notre Dame´.
De eerste werken van Hugo waren sterk monarchistisch en religieus getint, maar door zijn lidmaatschap van de literaire kring ´Le Cénacle´, waar ook zijn grote held Chateaubriand lid van was, werd hij steeds liberaler en meer republikeins. Zo dreef hij in het toneelstuk ´Le roi s´amuse´ uit 1832 openlijk de spot met de Franse adel.
Tevens hield Hugo zich steeds meer bezig met de politiek. In 1841 werd hij ´pair´ van de Franse koning Louis Philippe. Hij maakte gebruik van deze positie om zich onder andere uit te spreken tegen de doodstraf en de sociale ongelijkheid.
In 1852 zag Hugo zich genoodzaakt Frankrijk te ontvluchten, nadat hij Napoleon III, die met een staatsgreep aan de macht was gekomen, openlijk had uitgemaakt voor een verrader. Hij vluchtte eerst naar Brussel en vestigde zich later op het eiland Guernsey.
Daar schreef hij een aantal van zijn beste werken, waaronder de dichtbundel ´Les Contemplations´ (1856) en het meesterwerk ´Les Miserables´ (1862), een aanklacht tegen de meedogenloosheid van de samenleving.
Na de oprichting van de Derde Franse Republiek in 1870 keerde Victor Hugo als een held terug in Frankrijk. Daar overleed hij vijftien jaar later, op 22 mei 1885, op 83-jarige leeftijd. Zijn dood leidde tot een periode van nationale rouw en zijn lijkkist stond enkele dagen tentoongesteld onder de Arc de Triomphe, waar naar schatting meer dan twee miljoen mensen afscheid van hem namen.
Johannes 17 : 3 > ‘’dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.‘’
Openbaring 1 : 3 > ‘’gelukkig is hij die deze profetische woorden van de Here voorleest; en dat geldt ook voor de mensen die ernaar luisteren en het zullen onthouden. Want de tijd dat deze dingen werkelijkheid worden, komt steeds dichterbij. ‘’
Openbaring 22 : 7 > Jezus zegt: ‘’ ja, ik kom gauw. Gelukkig is hij die de profetische woorden van dit boek onthoudt.‘’
.
.
.
Voor een goed begrip van de Bijbel, in het bijzonder van de Bijbelse Geschiedenis, is het nodig om enigszins bekend te zijn met de Bijbelse Oudheidkunde.
.
De naam Israëlitische Oudheidkunde moet als te beperkt worden verworpen. Pas na de uitleiding uit Egypte treden de nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jakob in de geschiedenis op als het volk Israël. Bij de Sinaï heeft God hen geformeerd tot een volk, en aangenomen tot Zijn volk, dat tot op Christus’ komst drager van Zijn bijzondere openbaring zijn zou. Aangezien echter de bijzondere openbaring niet eerst toen, maar al direct na de zondeval begonnen is, moet de Oudheidkunde ook van hen, die van Adam af met deze openbaring werden bedeeld, het leven en de leefvormen beschrijven, althans voor zover dit mogelijk is.
.
Wat de tijden vóór Mozes aangaat, staan ons niet veel gegevens ter beschikking. Aan het tijdperk van Adam tot Abraham worden in de Schrift slechts enkele bladzijden gewijd. Wel valt er meer te beschrijven over het tijdperk van Abraham tot Mozes, maar kan er zeker geen volledige beschrijving van de Oudheidkunde in dit tijdvak gege-ven worden. En het weinige, dat meegedeeld word, geeft wel enig inzicht in het godsdienstig leven, maar biedt heel weinig gegevens over het burgerlijk-maatschappelijk leven.
.
Wat de indeling van de voorhanden stof betreft, verdient het de voorkeur, om eerst het godsdienstig leven, en vervolgens het persoonlijk en huiselijk, het maatschappelijk en staatkundig leven te beschrijven. Als bezwaar wordt hiertegen ingebracht, dat het natuurlijke eerst is, daarna het geestelijke, en dat de bijzondere openbaring altijd begint met in het natuurlijk leven in te gaan. Dit bezwaar is niet helemaal ongegrond. Het kan niet worden ontkend, dat de goddelijke instellingen en gebruiken het natuurlijk leven veronderstellen en zich daarbij aansluiten.
Anderzijds mag echter niet worden voorbijgezien, dat juist op het terrein van de bijzondere openbaring heel het leven door de dienst van God wordt beheerst en gedragen. Het is, om een voorbeeld te noemen, de roeping van en de belofte aan Abraham, die de levensgang van de aartsvaders bepaalt. Met name bij Israël is het burgerlijk-maatschappelijk leven niet los te denken van het godsdienstige leven. Heel de nationale ontwikkeling van Israël hangt ten nauwste samen met zijn verkiezing en bestemming tot volk van God.
.
.
.
Terstond na de geschiedenis van de zondeval (Gen. 3 : 1) lezen we van het offer, door Kaïn en Abel gebracht (Gen. 4 : 1). In het algemeen heeft het offer ten doel, de gemeenschap met God te zoeken, door Hem een stoffelijke ga-ve aan te bieden. Vóór de val wijdde de mens zichzelf met al het zijne de Heere toe. Maar door de zonde werd de gemeenschap met God verbroken. Toen heeft God Zelf de gevallen mens opgezocht, hem de belofte geschonken van het vrouwenzaad, (Gen. 3 : 15).
Kaïn en Abel zijn de eersten, van wie wij lezen, dat zij hebben geofferd, kennelijk met het doel, Gods gemeen-schap te zoeken, een blijk van Zijn gunst te ontvangen, door Hem met welgevallen te worden aangezien. Een andere onderscheiding dan die tussen bloedige en onbloedige offers, (Gen. 4 : 3 en 4) werd blijkbaar nog niet gemaakt.
Uit het feit, dat er vóór Abraham alleen van brandoffers sprake is, niet van zonde- en schuldoffers, mag niet wor-den afgeleid, dat de behoefte aan verzoening niet werd gekend. Pas bij Noach lezen we van een altaar, (Gen. 8 : 20) waaruit echter niet volgt, dat er vóór de zondvloed niet op een altaar zou zijn geofferd. In de dagen van Seth, na de geboorte van Enos (Gen. 4 : 26) “begon men de Naam van de Heere aan te roepen”, d.w.z. er werd een begin gemaakt met de openbare godsdienstoefening. Op geregelde tijden kwam men samen tot gemeenschap-pelijke verering en offerande.
.
Van de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob, weten wij, dat zij op de plaats waar de Heere hun verscheen, of waar zij zich voor enige tijd dachten te vestigen, altaren bouwden, om God hun offers te brengen en daar in het gebed tot Hem te naderen, (Gen. 12 : 7 – 13 : 4 – 21 : 33 – 26 : 25). Deze altaren waren hoogten, gebouwd van ongehou-wen stenen of van graszoden, en stonden in de open lucht of onder de schaduw van een boom. Het offer werd gebracht door de huisvader. Een speciaal ingesteld priesterschap kent de patriarchale tijd niet.
.
Aan Abraham werd reeds als een blijvende instelling de besnijdenis bevolen. Op zijn 99 ste jaar sprak de Heere tot hem: Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde” (Gen. 17 : 10). Deze besnijdenis, die op de achtste dag moest plaatshebben, was dus een teken en een zegel van het verbond, dat tot inhoud had: “u te zijn tot een God en uw zaad na u” (Rom. 4 : 11). De wegsnijding van de voorhuid, dat in de regel door de huisvader met een stenen en later met een stalen mes gedaan werd, was een zegel van de wegneming van “de voorhuid des harten” en van “de besnijdenis des harten”, dat is van het zondige hart, de vleselijke natuur, waaruit de zonden voortkomen.
Ook ingeborene en gekochte slaven, alsook inwonende vreemdelingen, waren aan het bevel van de besnijdenis onderworpen (Gen. 17 : 12 en 13). Lang vóór Abraham werd al bij de Egyptenaren en andere volken uit de oud-heid de besnijdenis toegepast als een soort van gezondheidsmaatregel, en dan niet voor elke man uit het volk, maar alleen voor de priesters, terwijl van een besnijdenis van kinderen nooit sprake was. De moslims voltrekken ze, ook nu nog, pas op hun 13e jaar (Gen. 17 : 25).
Zoals God niet pas tijdens Noach de regenboog in het aanzijn riep, maar die voortaan stelde tot een teken van Zijn verbond, zo sloot Hij, toen Hij aan Abraham de besnijdenis gaf, Zich aan bij een reeds onder andere volken bestaand gebruik, maar bepaalde daarvoor wel een geheel nieuwe manier van bediening, en gaf daaraan ook een geheel nieuwe, geestelijke betekenis.
.
Bij de aartsvaders lezen we voor het eerst van het eed zweren. Toen God aan Abraham de belofte van het verbond gaf, zwoer Hij bij Zichzelf, dat Hij bij niemand die meerder was, had te zweren (Gen. 22 : 16 tot 26) en (Hebr. 6 : 13). Abraham liet zijn knecht zweren bij de Heere, de God des hemels en der aarde (Gen. 24 : 2 en 3). Jakob zwoer bij de vreze van zijn vader Izaäk: (Gen. 31 : 53) “dat is, bij God, Die zijn vader Izaäk met grote eerbied en godvruchtigheid diende”. Bij het zweren werd de hand opgeheven tot de hemel (Gen. 14 : 22) of gelegd onder de heup van hem, die de eed vroeg (Gen. 24 : 2 tot 9 – 47 : 29) (Gen. 21 : 23 – 24 : 31 – 25 : 33 – 26 : 31 – 47 : 31 – 50 : 25).
.
Ook de patriarchale zegening was een godsdienstige handeling. Hierbij traden de aartsvaders op als profeten, wat onder meer hieruit blijkt, dat zij de zegening niet gaven aan de kinderen, voor wie zij een zekere voorliefde had-den (Gen. 27 : 27 en 39 en 49 – 48 : 14). Abraham heeft Izaäk niet gezegend; dat Izaäk de erfgenaam van de be-lofte zou zijn, was boven alle twijfel verheven. De zegening van Izaäk moest echter het onderscheid tussen Jakob en Ezau, de zegening van Jakob het onderscheid tussen Juda en zijn andere zonen openbaren en in de historie vaststellen.
.
Hoewel de aartsvaders zich zelf vrij hielden van alle afgoderij, sloop deze nochtans hun tenten binnen. Rachel stal de terafim van haar vader (Gen. 31 : 19) en Jakob moest, vóór hij zijn gelofte te Bethel kon vervullen, de vreemde goden en de (waarschijnlijk als amuletten gedragen) oorsierselen van zijn huisgenoten wegdoen (Gen. 35 : 2).
Pasteltekening van John astria
.
Van het godsdienstig leven van de kinderen Israëls tijdens hun verblijf in Egypte wordt in de Schrift weinig mee-gedeeld. De godvruchtigen hebben stellig geleefd bij de beloften, aan de vaderen gedaan, en de hoop vastge-houden op het toekomstig bezit van Kanaän (Ex. 4 : 29 tot 31). Dat de sabbat in ere werd gehouden, kan als zeker worden aangenomen; uit het feit, dat er op de sabbat geen manna viel, blijkt dat hij door Israël vóór de wetge-ving al werd gevierd (Ex. 16 : 23 tot 30). In Egypte werden de afgoden door velen gediend (Lev.17 : 7) (Ez. 20 : 7 tot 9). In de latere geschiedenis komt telkens uit, hoezeer de zeden en gewoonten van de Egyptenaren invloed op de Israëlieten hebben uitgeoefend. Zeer waarschijnlijk heeft de herinnering aan de stierdienst in Egypte geleid tot het maken van het gouden kalf bij de Sinaï (Ex : 32).
.
.
Uit kracht van het verbond met Abraham waren de kinderen Israëls ten allen tijde een afgezonderd geslacht. Daarom noemt de Heere hen, in opdracht aan Mozes, “Mijn volk”(Ex. 3 : 7 en 10). Voor het eerst bij de Sinaï echter worden ze daadwerkelijk geformeerd tot een volk, en gaat de belofte in vervulling: “Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn”(Ex. 6 : 6). Uit kracht van de genadige betrekking, waarin God Zich tot Israël stelt, in onderscheiding van andere volken, geeft Hij het volk Zijn wetten en inzettingen, die alle rusten op de Wet, nl. de Wet van de tien geboden (Ex 20 en Deut 5).
God, Die heilig is, had Israël verkoren om een heilig volk te zijn en zich Hem geheel en al toe te wijden. Israël was dat, wanneer het in- en uitwendig, in geloof en levenswandel, zich gedroeg overeenkomstig de wetten, welke God bij de Sinaï gaf. Deze heiligheid, waartoe Israël geroepen was, sloot niet alleen de zedelijke heiligheid in, die in de wet van de tien geboden, maar ook de ceremoniële heiligheid, die in de schaduwachtige wetten wordt ge-vraagd. Deze laatste, die in Christus en Zijn gemeente hun vervulling verkrijgen, bevatten wat door God was bepaald omtrent:
.
.
.
.
Pasteltekening van John Astria
.
.
Onze huidige tijd is er een van revolutionaire veranderingen waar geen enkele andere tijd mee te vergelijken en geconfronteerd is. Het is dan ook niet vreemd dat veel mensen zich vragen beginnen te stellen over de toekomst. Allerlei prognoses, hypothesen en fantasieën doen de ronde maar er niemand die weet waar het met de wereld naar toe gaat.
Als christenen hoeven wij niet in het onzekere te verkeren voor wat betreft onze toekomst en die van de wereld waarin wij leven. God heeft ons in zijn Woord duidelijk de contouren geschetst van zijn plan met deze wereld en wij kunnen daarvan kennis nemen middels de Bijbel. De Heer Jezus zegt dat wanneer de heilige Geest zal komen dat Deze ons zal inlichten over de toekomstige dingen (Joh.16:13).
‘En zo hebben wij het profetisch woord des te vaster, en u doet er goed aan daarop acht te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten’ (2Petr.1:19).
In de christelijke traditie wordt Bijbelse profetie nadrukkelijk onderscheiden van waarzeggerij, wichelarij, uitleggen van voortekenen, tovenarij, bezweringen en ondervragen van doden (spiritisme). Ongeveer een vierde van de Bijbel is profetie om te ontdekken dat God in controle is en bezig is zijn plan ten uitvoer te brengen.
.
.
Het begrip profetie in Bijbelse zin heeft een bredere betekenis dan alleen maar toekomstvoorspelling. Profeet zijn is spreken namens God tot mensen, zowel voorzeggend als voortzeggend. Zo’n ‘godsspraak door profetenmond’ kan troostend, vermanend of oordelend van aard zijn. De godsspraak kan ook geuit worden in de vorm van een lied (zoals bij Mozes, Mirjam, Hanna, Maria en in de Psalmen) en kan soms ook betrekking hebben op een gebeurtenis in de nabije of verre toekomst.
Veel oudtestamentische profetieën riepen op tot herstel of handhaving van de Wet, en kondigden oordelen aan wanneer het verbond met God verbroken werd. In Bijbelse tijden werden door middel van profetie mensen geroepen tot het koningschap (zoals Saul, David, Jehu) of tot gemeentelijke taken (zie bijvoorbeeld Hand.13:2).
Bijbelse profeten profeteerden volgens eigen zeggen niet uit zichzelf (vgl. Am.3:7; Jer.23:18). Apostel Petrus schreef hierover:
‘Want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken’ (2Petr.1:21).
De profeet Jeremia beschreef in zijn zielenstrijd dat de kracht van de Geest van God voor een goedwillende profeet nagenoeg onweerstaanbaar was (Jer.20:7-9).
Ook het tweede deel van de Bijbel, het Nieuwe Testament, is vol profetie. Zacharias en Elizabeth, Maria, Simeon en Anna profeteerden. Johannes de Doper en Jezus traden op als profeet. Zij deden dit op de grens van het oude en het nieuwe verbond (Luk.22:20).
Verder komen we mannen en vrouwen tegen die profeteren, bijvoorbeeld de profeten Agabus (Hand.11:27-10, 21:10-11), Judas en Silas (Hand.15:32), de vier dochters van Filippus (Hand.21:9) en anderen (Hand.11:27, 13:1). De christelijke gemeente is gebouwd op het fundament van apostelen en nieuw testamentische profeten (1Kor.12:28, Ef.4:11), waarvan Jezus zelf de hoeksteen is (Ef.2:20). In de Openbaring aan Johannes lezen we over Gods profeten (Op.10:8; 11:18; 18:20; 22:6,9).
.
Pasteltekening van John Astria
.
.
Profetie is ons niet gegeven om te speculeren, maar om te motiveren’
.
Het doel van de profetie is niet om onze nieuwsgierigheid te bevredigen, maar om ons praktisch geloofsleven een extra stimulans te geven tot een heilig leven. Met het oog op de wederkomst van de Heer Jezus schrijft de apostel Johannes:
‘En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is’ (1Joh.3:3) en
‘Laat hij die onrecht doet, nog meer onrecht doen; en die vuil is, zich nog vuiler maken; en die rechtvaardig is, nog meer gerechtigheid doen; en die heilig is, zich nog meer heiligen’ (Op.22:11).
Maar dat niet alleen. God heeft geweldige plannen met zijn schepping en wil ons daarover inlichten opdat ook wij ons daarin zouden verheugen :
‘Voorzeker, de Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten’ (Am.3:7).
In de Bijbel zien we hoe het plan van God, om zijn Christus in de wereld te brengen, zich geleidelijk ontwikkeld. Dat plan heeft zijn begin in het boek Genesis en vindt zijn uiteindelijke vervulling in het boek Openbaring. Dat maakt de Bijbel tot een heel bijzonder boek.
Omdat God zijn plan op Schrift heeft laten stellen, is die God ook verifieerbaar. We kunnen Hem niet alleen volgen maar ook ontdekken dat zijn beloften waar zijn. Veel profetieën hebben hun vervulling al gekregen bij de eerste komst van de Heer Jezus bij zijn geboorte, lijden en sterven. Veel profetieën zullen nog vervuld worden bij zijn wederkomst. Laten we maar eens als voorbeeld Handelingen 2 nemen waar we een gedeeltelijke profetie zien van Joël wanneer hij spreekt over de uitstorting van Gods Geest in de laatste dagen (Hand.2:17-21).
Lukas – de schrijver van het boek Handelingen – zegt dat er eenzelfde manifestatie van Gods Geest zal zijn voor-dat de grote en doorluchtige dag des Heren komt.
Het doel van profetie is de openbaring van de Heer Jezus:
‘Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie’ (Op.19:10).
Het plan van God vindt zijn hoogtepunt in de verhoging van Christus:
‘Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle naam is, opdat in de naam van Jezus elke knie zich buigt van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en elke tong belijdt dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader’ (Fil.2:9-11).
.
.
De Heer Jezus zegt in Johannes 15:15 :
‘Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van mijn Vader heb gehoord, bekend gemaakt heb’.
Gelukkig heeft God zijn plan niet voor ons verborgen gehouden. Paulus zegt dat:
‘Hij ons de verborgenheid van zijn wil bekend heeft gemaakt, naar zijn welbehagen, dat Hij Zich had voorgenomen in Zichzelf aangaande bedeling van de volheid der tijden, om alles wat in de hemelen en wat op de aarde is onder één hoofd samen te brengen in Christus’ (Ef.1:9-10).
De leer omtrent ‘de laatste dingen’ de eschatologie is wat in onze tijd de meeste aandacht trekt, maar we moeten niet vergeten dat dit slechts een onderdeel uit maakt van de profetie. Er zijn een aantal redenen te noemen waarom in onze tijd een vernieuwde aandacht voor de toekomstige dingen is, en dat niet slechts bij christenen.
De jaren zestig zette veel mensen aan het nadenken over de vraag waar het met onze’planeet aarde naar toe ging. Er zijn verschillende krachten die onze wereld veranderen:
Als christenen kunnen we naast deze zaken verder denken aan het ontstaan in van het volk Israël in 1948. Maar ook het ontstaan van de Europese Unie waarin velen de wedergeboorte van het antieke Romeinse Rijk in menen te herkennen. De vraag is, hoe het mogelijk is dat Europa na haar ondergang in 476 in de vijftiende eeuw een wedergeboorte (renaissance) heeft gekend en zo’n dominerende invloed heeft gehad over de rest van de wereld. Of het Westen nog eens ten onder zou kunnen gaan en weer opstaan is een boeiende vraag voor christenen.
Pasteltekening van John Astria
.
Van de volkeren wordt gezegd dat zij :
‘de gedachten des Heren niet kennen en zijn raadslag niet verstaan’ (Mi.4:12).
Welk mens kan ons zeggen wat de toekomst zal brengen? De mens die niet eens weet, hoe morgen zijn leven zal zijn? (Jak.4:14).
Voor betrouwbare informatie betreffende het plan van God en de toekomstige dingen zijn wij geheel en al aangewezen op Gods openbaring daarvan in de Bijbel en door de verlichting van zijn Geest:
‘Vraagt Mij naar de toekomstige dingen’ zegt de Here God (Jes.45:11).
God is immers die God die:
‘van de beginne de afloop verkondigt en vanouds wat nog niet geschied is’ (Jes.46:10).
Al Gods plannen waren nog niet geopenbaard in het Oude Testament, dat blijkt wel uit de woorden van de Heer Jezus die heeft gezegd:
‘Ik zal mijn mond opendoen in gelijkenissen; Ik zal dingen uitspreken die van de grondlegging van de wereld af verborgen zijn geweest’ (Mat.13:34).
Wanneer de Heer Jezus de komst van de heilige Geest aankondigt wordt daarvan gezegd dat:
‘Die zal u alles leren en u in herinnering brengen alles wat Ik u heb gezegd’ (Joh.14:26).
Maar niet alleen dat, ook zou de Geest ons in de hele waarheid leiden en de toekomstige dingen zou Hij ons verkondigen (Joh.16:13, 14). Met andere woorden we krijgen door de Geest inzicht in de leer van het Bijbelse geloof en leven vermeld in de diverse brieven. Ook in de leer omtrent de laatste dingen, de eschatologie, vermeld in het Oude en Nieuwe Testament.
De apostel Paulus heeft het voorrecht gekend enkele van die geheimenissen, of verborgenheden te duiden. Die geheimenissen waren :
We dienen ons dus afhankelijk van Gods Geest en Woord op te stellen in het onderzoek van Gods plan. Het Woord dient gezag te hebben over ons leven en denken. Om niet te ontsporen in allerlei speculaties is het noodzakelijk dicht bij het licht van Gods Woord te blijven. Veel zaken zullen duidelijk worden als de tijd daarvoor aangebroken is:
‘Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is’ (1Joh.3:2).
Pasteltekening van John Astria
.
.
.
.
Het doorzichtig tot doorschijnend kleurloze, witte, gele, lichtgroene of bruine datoliet heeft een glasglans, een witte streepkleur en het mineraal kent geen splijting. Datoliet heeft een gemiddelde dichtheid van 2,9 en de hardheid is 5,5. Het kristalstelsel is monoklien en het mineraal is niet radioactief. Datoliet is een relatief zeldzame steen.
.
.
.
.
.
De naam van het mineraal datoliet is afgeleid van het Griekse woord dateisthai, dat scheiden betekent. Het is zo genoemd omdat aggregaten van datoliet makkelijk verkruimelen.
.
.
.
.
.
Verenigde staten, Noorwegen, Rusland, Mexico, Tanzania, Canada, Zuid-Afrika, Schotland, Rusland en Duitsland.
.
.
.
.
.
samenstelling: CaBSiO4(OH)
hardheid: 5 – 5,5
dichtheid: 2,96 – 3
.
.
.
.

.
.

.
.

.
.

groene datoliet
.
.
.
.
.
.
.
Werdiet kan olijfgroen, geelgroen, lichtgroen van kleur zijn en is doorschijnend tot opaak. Werdiet is een variëteit serpentijn en wordt ook wel chyta of cheetah genoemd. De steen is een uiterst zeldzame edelsteen die tot nu toe uitsluitend in China gevonden wordt. Hij behoort tot de familie van Jadeachtigen.
.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

.
.

Goed te herkennen aan
– de gele op gewone margriet lijkende bloemhoofdjes en
– de viltig behaarde omwindselblaadjes en
– de geveerde bladeren met gelobde tot diep gezaagde slippen
Algemeen
Gele kamille is een overblijvende, licht viltig behaarde plant van 30 tot 60 cm hoog. Ze is zeldzaam in stedelijke gebieden, elders zeer zeldzaam. Ze groeit open, droge grond langs spoorwegen en op zandvlakten en oude muren. De plant is zeer decoratief en is tevens bruikbaar als zandbinder. Ze wordt daarom wel in nieuwe bermen, op taluds en zandterreinen in stedelijke gebieden ingezaaid.

Bloem
Ze bloeit vanaf juni tot en met september met grote bloemhoofdjes, die een hart van gele buisbloemen en een rand van gele drie-tandige straalbloemen hebben. De omwindselblaadjes zijn viltig behaard.

Blad
De enigzins viltig behaarde bladeren zijn geveerd met gelobde tot diep ingesneden slippen.

Toepassing
Het is van oudsher bekend dat bloemknoppen, bloemen en uitgebloeide bloemen van deze plant uitstekende gele, bruingele, olijfgroene en goudoranje kleurstoffen op kunnen leveren. Deze werden ooit gebruikt om stoffen voor kleding een kleurtje te geven.

Vergelijkbare soorten
Binnen de groep composieten met gele buis- en gele straalbloemen zijn gele kamille en gele ganzenbloem de enige twee met naar verhouding korte brede straalbloemen. Ze zijn daaraan makkelijk te herkennen. Om gele kamille en gele ganzenbloem uit elkaar te kunnen houden kijk je naar het blad. Het blad van gele ganzenbloem is kaal, iets vlezig, blauwgroen van kleur, grof getand tot veerspletig. Het blad van gele kamille is viltig behaard en geveerd met gelobde tot diep ingesneden slippen.

gele ganzenbloem
Algemeen
– composietenfamilie (Asteraceae)
– overblijvend
– zeldzaam tot zeer zeldzaam
– 30 tot 60 cm
Bloem
– geel
– vanaf juni tot en met september
– bloemhoofdje
– buis- en straalbloemen
– 2 tot 5 cm
– viltig behaarde omwindselblaadjes
Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– geveerd
– top spits
– rand gelobd tot diep gezaagd
– veernervig
– viltig behaard
Stengel
– rechtop
– licht viltig behaard
zie wilde bloemen
Goed te herkennen aan
– de goudgele op gewone margriet lijkende bloemhoofdjes met
– breed vliezig gerande omwindselblaadjes en
– de vlezige, blauwgroene, onregelmatig getand/gespleten bladeren
Algemeen
Gele ganzenbloem is een eenjarige plant van 30 tot 60 cm hoog en komt plaatselijk algemeen voor in de Lage Landen. Ze groeit open, vochtige tot droge, voedselrijke, zandige, omgewerkte grond in akkers en bermen.

Bloem
Ze bloeit vanaf juni tot de herfst met grote goudgele bloemhoofdjes, die een hart van gele buisbloemen en een rand van gele drie of zes-tandige straalbloemen hebben. De omwindselblaadjes zijn breed vliezig gerand.

Blad
De bladeren van gele ganzenbloem zijn iets vlezig, blauwgroen van kleur, grof getand tot veerspletig. De bovenste zijn half stengelomvattend, de onderste steelachtig versmald.

Vergelijkbare soorten
Binnen de groep composieten met gele buis- en gele straalbloemen zijn gele kamille en gele ganzenbloem de enige twee met naar verhouding korte brede straalbloemen. Ze zijn daaraan makkelijk te herkennen. Om gele kamille en gele ganzenbloem uit elkaar te kunnen houden kijk je naar het blad. Het blad van gele ganzenbloemen is iets kaal, vlezig, blauwgroen van kleur, grof getand tot veerspletig. Het blad van gele kamille is viltig behaard en veerdelig met gelobde tot diep ingesneden slippen.
Algemeen
– composietenfamilie (Asteraceae)
– eenjarig
– plaatselijk algemeen tot zeer zeldzaam
– 30 tot 60 cm
Bloem
– goudgeel
– vanaf juni tot de herfst
– bloemhoofdje
– buis- en straalbloemen
– 3,5 tot 6 cm
– omwindselblaadjes met vliezige rand
Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– lancetvormig of veervormig
ingesneden
– top spits
– rand grof getand tot
veerspletig met getande slippen
– veernervig
– vlezig
– blauwgroen
– bovenste half stengelomvattend
– onderste steelachtig versmald
Stengel
– rechtop, iets vertakt
– kaal
– rolrond, iets gegroefd
zie wilde bloemen
gele ganzenbloem