Categorie archief: Kamerplanten en bloemen

Onkruid soorten in ons land – letter T en V

Standaard

Categorie:  Kamerplanten en bloemen

 

 

Onkruid soorten

 

Hieronder vindt u alle soorten onkruid die ons land kent. Een enorm groot overzicht maar netjes op alfabetische volgorde en met omschrijving. Veel succes met het herkennen en bestrijden van deze vaak hardnekkige planten.

 

 

Tandzaad (Compositae)

 

Het geslacht Tandzaad telt ongeveer 200 soorten, de meeste in Amerika. Zij behoren tot de grootste familie der bloeiende planten, de Compositae of Samengesteldbloemigen. Zoals de naam al aangeeft is datgene wat men voor een bloem aanziet bij deze familie in feite een verzameling heel kleine bloemetjes. Deze zijn gezamenlijk op een bloembodem ingeplant en zien er samen vaak als een ‘gewone’ bloem uit. Wat op het eerste gezicht een normale bloem lijkt is dus in feite een complete bloeiwijze. Deze wordt bij de Samengesteldbloemigen een bloemhoofdje genoemd.

Soms zijn de bloemhoofdjes bolrond, zoals we dat van Distels kennen. Ook bij het geslacht Tandzaad komt dit voor. In ons land zijn vier soorten van dit geslacht in de loop der jaren plaatselijk algemeen geworden, vrijwel altijd op voedselrijke plaatsen langs waterkanten.

De meest algemene soort in ons land is DRIEDELIG TANDZAAD (Bidens tripartitus), een van 3-90 cm hoge, eenjarige plant met rechtopstaande bloemhoofdjes. De vruchtjes hebben 2-4 naalden die met weerhaakjes zijn bezet, waardoor de vruchtjes gemakkelijk door mens en dier verspreid kunnen worden.

 

 

 

 

 

 

 

Dat geldt ook voor de volgende soort, ZWART TANDZAAD (Bidens frondosus), een eveneens eenjarige plant met oranje-gele bloemhoofdjes. De plant wordt 30 cm tot 1 m hoog. De samengestelde bladeren bestaan uit 3-5 delen. Komt vooral voor langs rivieren en kanalen.

 

 

 

 

 

 

 

De andere twee soorten, Knikkend tandzaad (B. cernuus) en Vergroeidbladig tandzaad (B. connatus) zijn vaak moeilijk te onderscheiden van de twee reeds genoemde soorten.

 

 

Vergeet-mij-nietje (Boraginaceae)

 

Het VERGEET-MIJ-NIETJE (Myosotis arvensis) is geen erg lastig onkruid, ook al heeft het de neiging zich ongemerkt in de tuin te vestigen. De plant kan zich nogal snel verbreiden, doordat ieder exemplaar ongeveer 700 zaden produceert. De planten zijn echter gemakkelijk door wieden in bedwang te houden. De helderblauwe bloemen van 5 mm doorsnee met vijf bloemblaadjes en een geel oog maken de plant gemakkelijk te herkennen. Ze staan afwisselend, op korte steeltjes, aan het bovenste deel van de lang behaarde stengels.

Vóór de bloei zijn de stengels aan het eind naar binnen opgerold. De bloeitijd is van mei tot in de herfst. De onderste bladeren zijn gesteeld en rondachtig-ovaal: ze vormen een rozet aan de basis; de stengel-bladeren groeien afwisselend en zijn lancetvormig en stengelomvattend. Alle bladeren zijn aan weerszijden behaard. Het vergeet-mij-nietje is een eenjarige plant van 120 tot 60 cm hoogte. Algemeen voorkomend in praktisch geheel Europa, Noord- en Midden-Azië en Noord-Amerika. In ons land vooral op bebouwde zandgrond die rijk is aan humus in lichte bossen en langs wegen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vetmuur (Caryophyllaceae)

 

LIGGENDE VETMUUR (Sagina procumbens) vormt een dichte rozet van lijnvormige blaadjes die 5-12 mm lang zijn en zich aan de top tot een stekelpuntje vernauwen. Uit de rozet komen liggende stengeltjes tevoorschijn met nog kleinere blaadjes, die in groepjes tegenover elkaar staan. Uit iedere groep blaadjes ontspringt een naar verhouding lange bloemsteel met een heel klein wit bloempje, dat vier bloemblaadjes bezig. Soms zijn de bloemblaadjes afwezig en zijn er alleen de vier grotere, groene kelkblaadjes. Dit onkruid komt voor in geheel Europa en in delen van Noord-Amerika. Bij ons zeer algemeen op zandgrond, tussen straatstenen, op muren en dergelijke. De bloemen verschijnen van mei tot september en bestuiven zichzelf.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vroegeling (Cruciferae)

 

Vroegeling (Erophila verna) is een heel klein rozetplantje dat zijn witte bloemetjes al vroeg in het jaar laat zien (februari-mei). De grootste hoogte die het plantje bereikt is 15 cm; soms is het niet hoger dan 3 cm. De bloemblaadjes zijn, zoals altijd bij de Kruisbloemenfamilie, vier in getal, maar ze zijn zo diep ingesneden dat het lijkt alsof het er acht zijn. De bladeren zijn spatelvormig tot lancetvormig, behaard en met of zonder getande randen. Uit het centrum van de rozet ontstaan verscheidene stengeltjes, die ieder een bloeiwijze dragen. Zoals de naam al zegt is Vroegeling een van de vroegst bloeiende wilde plantjes; het is een vormenrijke soort die voorkomt in geheel Europa, in Noord-Amerika, Noord-Afrika en Noord-Azië. Bij ons algemeen (en soms massaal voorkomend) op open, zandige terreinen, langs wegen, in parken en in de duinen. Ook op veengrond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Krabbenscheer : Stratiotes aloides

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

img_5229-gr-krabbenscheer

 

 

Goed te herkennen aan
– de boven water uitstekende, scherp getande bladeren in rozet en
– daartussen de 3-tallige witte bloemen

 

 

img_5239-gr-krabbenscheer

 

 

 

Algemeen

 

Krabbenscheer is een altijd groene waterplant. Ze groeit in voedselrijke, zoete en zwak brakke, luwe wateren; niet in groot open water. De plant komt voor in Eurazië en staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als algemeen voorkomend maar sterk afgenomen.

In België is het een zeldzame plant, die op de lijst van de wettelijk beschermde planten staat. Men vindt die slechts in de driehoek Gent, Antwerpen en Mechelen. Ook in Frankrijk is het een zeldzame plant die op de lijst van de wettelijk beschermde planten staat.

 

 

 

 

 

Bloem

 

De bloemen van krabbenscheer zijn wit en bloeien vanaf mei tot en met juli in de bladoksels. Ze zijn of mannelijk of vrouwelijk. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke bloemen hebben 15 tot 30 priemvormige gele staminodia (steriele meeldraden). De mannelijke bloemen groeien op korte stelen; ze hebben een schotelvormige bloemkroon, staan met 3 tot 6 bij elkaar, telkens maar eentje in bloei. De vrouwelijke bloemen staan alleen, hebben een trechtervormige bloemkroon en zijn zittend of heel kort gesteeld.

 

 

 

 

 

Blad

 

Alle bladeren staan in een rozet. Ze zijn lancetvormig, puntig, enigszins gootvormig met getande rand. Op elke bladtand staat een naar de top gerichte stekel. De bladeren onder water zijn donkergroen tot wijnrood, die boven water zijn grasgroen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

In het winterhalfjaar is de plant in rust op de bodem; de cellen zijn dan gevuld met water. Zodra in de lente nieuwe bladeren gevormd worden, komt krabbenscheer naar boven. Krabbenscheer is een snelle groeier en vermenigvuldigt zich voornamelijk via de vorming van nieuwe rozetten aan het einde van uitlopers vanuit de bladoksels. Zo kan een sloot snel dichtgroeien. De populatie bestaat dan uit klonen van 1 soort; of mannelijk of vrouwelijk.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

waterkaardefamilie (Hydrocharitaceae)
– waterplant
– plaatselijk vrij algemeen tot   ontbrekend
– 15 tot 40 cm

Bloem
– wit
– vanaf mei t/m juli
– alleenstaand
– stervormig
– ongeveer 4 cm
– 3 kroonbladen, niet vergroeid
– 3 kelkbladen
– 12 meeldraden
– 6 stijlen

Blad
– rozet
– enkelvoudig
– lancetvormig
– top spits
– rand scherp getand
– voet gevleugeld
– parallelnervig

Stengel
– ondergedoken
– glad en kaal
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

John Astria

Kleine pimpernel : Sanguisorba minor subsp. minor

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

kleine-pimpernel-jpg_595

 

 

Goed te herkennen aan
de groenige bloemhoofdjes met rode penseelvormige stempels en hangende meeldraden

 

 

1117dc778409fb4694a1347337159cc4

 

 

 

Algemeen

 

Kleine pimpernel is een overblijvende plant van 15 tot 60 cm, oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse Zeegebied. Ze groeit op min of meer droge, kalkhoudende grond in graslanden en bermen, op hellingen en langs struikgewas en op hoger gelegen delen van de uiterwaarden. Kleine pimpernel staat op de rode lijst als zeldzaam en matig afgenomen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Kleine pimpernel bloeit vanaf mei tot en met juli (soms tot de herfst) met kogelronde tot eironde bloemhoofdjes. De bloemen in het hoofdje hebben groene, vaak rood aangelopen bloemdekbladen. De bovenste bloemen in het hoofdje zijn vrouwelijke bloemen met per bloem twee stijlen, die elk een penseelvormige stempel hebben bestaande uit talrijke rode slippen. De onderste bloemen zijn mannelijk met 10 tot 30 hangende meeldraden. De bloemen in het midden van het hoofdje zijn vaak tweeslachtig.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren zijn samengesteld en bestaan uit 9 tot 25 eironde, zittende of kort gesteelde deelblaadjes.

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

rozenfamilie (Rosaceae)
– overblijvend
– vrij zeldzaam
– 15 tot 60 cm

Bloem
– groen, vaak rood aangelopen
– vanaf mei t/m juli
– lang gesteeld hoofdje
– stervormig
– bloemhoofdje 1 tot 2 cm
– 4 bloemdekbladen
– 10 tot 30 hangende meeldraden
– 2 stijlen
– 1 penseelvormige stempel per stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld oneven geveerd
– deelblaadjes langwerpig tot eirond
– top stomp
– rand gezaagd
– veernervig

Stengel

– rechtop
– onderaan behaard, zelden kaal
– rolrond of stomp vierkantig
– vaak voorzien van rode strepen en punten

zie wilde bloemen

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

JOHN ASTRIA

Knolsteenbreek : Saxifraga granulata

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

266px-saxifraga_granulata_140505

 

 

Goed te herkennen aan
– de witte, 5-tallige, groenig geaderde bloemen in
– losse, min of meer schermvormige, asymmetrische bloeiwijzen en
– de knolletjes onderaan de stengels net boven de grond en
– het plakkerige van de plant door klierharen

 

 

volop-bloemen-knolsteenbreek

 

 

 

Algemeen

 

Knolsteenbreek is een overblijvende plant van 15 tot 50 cm hoog. Ze is behaard, bovenaan ook met klierharen en voelt daardoor kleverig aan. Er blijven ook veel haren en pluizen van andere planten aan plakken. De soort komt voor in West-Europa en in de bergen van Zuid-Europa.

Hij komt in Nederland voor in het zuiden en langs de grote rivieren. In Vlaanderen is de plant vrij algemeen in het Maasgebied, in Limburgs Haspengouw en in de Kempense en Brabantse rivier- en beekdalen. Buiten genoemde gebieden is de soort zeer zeldzaam of ontbrekend. Ze staat op de rode lijst als zeldzaam en sterk afgenomen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

De bloeiperiode valt in mei en juni. De bloemen zijn wit. Ze hebben 5 groenig geaderde kroonbladen, die 3x zo lang zijn als de kelkbladen. De bloeiwijze is een losse, min of meer schermvormige, armbloemige, asymmetrische tros.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De onderste bladeren vormen een wintergroen rozet. De rozetbladeren en de onderste stengelbladen zijn rond tot niervormig en hebben een gekartelde rand. De bovenste bladeren zijn smaller, waaiervormig met een getande rand. De stengel is rond en evenals de bladeren en de kelk behaard, vooral bovenaan met klierharen.

Onderaan de stengel, net boven de grond bevinden zich de knolletjes, waaraan ze haar naam te danken heeft. Naast voortplanting door middel van zaad kan knolsteenbreek zich ook door middel van die knolletjes vegetatief voortplanten.

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

steenbreekfamilie (Saxifragaceae)
– overblijvend
– zeldzaam tot zeer zeldzaam
– rode lijst
– 15 tot 50 cm

Bloem
– wit
– mei en juni
– schermvormige tros
– stervormig
– 10 tot 15 mm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen
– 10 meeldraden
– 2 stijlen

Blad
– rozet en verspreid
– enkelvoudig
– handnervig
– behaard
– rozet en onderste :
– rond tot niervormig
– rand gekarteld
– top stomp
– bovenste :
– waaiervormig
– rand getand
– top spits
– voet wigvormig

Stengel
– rechtop
– behaard, ook met klierharen
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

botanische-tekening-gr-knolsteenbreek

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

John Astria

Inkarnaatklaver : Trifolium incarnatum

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

266px-trifolium_incarnatum2

 

 

Goed te herkennen aan
de opvallende dieprode, ronde tot langwerpige klaverhoofdjes

 

 

287

 

 

 

Algemeen

 

Inkarnaatklaver is een eenjarige, behaarde plant, die oorspronkelijk uit Zuid-Europa komt. In Nederland komt ze van nature niet voor. Ze wordt gekweekt als voederplant en verwilderd soms, maar houdt zelden stand. Je kunt haar vinden in bermen, langs spoorwegen en akkers en op braakliggende terreinen. Ze wordt 15 tot 60 cm hoog.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf mei tot en met juli met opvallende dieprode bloemhoofdjes, die eerst bolvormig zijn, maar tijdens de bloeiperiode langwerpig uitgroeien en 3 tot 7 cm lang worden. Soms zijn de bloemhoofdjes roze of geelachtig wit. Ze staan op behaarde, meestal onvertakte, stevige, rechtopstaande stelen.

 

 

 

 

 

Blad

 

De gesteelde bladeren bestaan uit 3 omgekeerd eironde, behaarde deelblaadjes. Vooral de onderste bladeren hebben lange stelen.

 

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– eenjarig
– adventief of verwilderd
– 15 tot 60 cm

Bloem
– dieprood, soms roze of geelachtig wit
– vanaf mei t/m juli
– gesteeld hoofdje
– 3 tot 7 cm
– vlinderbloem
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen, vergroeid
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– handvormig samengesteld
– top spits
– rand gaaf
– voet wigvormig
– veernervig
– zacht behaard

Stengel
– rechtop
– behaard

zie wilde bloemen

 

botanische-tekening-extragr-inkarnaatklaver

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

John Astria

Kleine klaver : Trifolium dubium

Standaard

categorie: kamerplanten en bloemen

 

 

 

kleine-klaver

 

 

Goed te herkennen aan
– de gele bloemhoofdjes met vlinderbloemen, die een smalle vlag   hebben en
– die na de bloei geelbruin verkleuren en gaan hangen en
– het driedelige klaverblad

 

 

10952

 

 

 

Algemeen

 

Kleine klaver is een zeer algemeen voorkomend eenjarig plantje van 5 tot 30 cm hoog, dat zich het best thuis voelt op open, min of meer vochtige, min of meer voedselrijke grond op dijken, in wegbermen en hooilanden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf mei tot en met september met gele bloemhoofdjes, die bestaan uit 3 tot 15 (25) vlinderbloemen met een smalle, niet of nauwelijks geplooide vlag. De bloemetjes van de liggende klaver, hebben een brede, duidelijk geplooide vlag. Na de bloei verkleuren de bloemetjes naar geelbruin en worden teruggeslagen maar ze vallen niet af.

 

 

 

 

 

Blad

 

Het eindelingse blad van de middelste en bovenste samengestelde bladeren is langer gesteeld dan de 2 zijdelingse bladeren.

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– eenjarig
– zeer algemeen voorkomend
– 3 tot 15 cm

Bloem
– geel
– vanaf mei t/m september
– hoofdje
– vlinderbloem
– tot 9 mm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld handvormig
– deelblaadjes :
– omgekeerd eirond
– zeer kort gesteeld
– top stomp
– rand getand
– voet wigvormig
– veernervig

Stengel
– opstijgend of liggend
– vaak rood aangelopen
– behaard
– rond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

John Astria

Herik Sinapis : arvensis

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

sinapis-arvensis-herik-05

 

 

Goed te herkennen aan
– de gele trossen 4-tallige bloemen en
– de bovenste, donkergroene bladeren met onregelmatig getande rand

 

 

april290410_4921

 

 

 

Algemeen

 

Herik is een eenjarige, zeer algemeen voorkomende plant van 30 tot 80 hoog. Ze groeit op open, vochtige, zeer voedselrijke, omgewerkte grond in akkers en bermen, op dijken en braakliggende terreinen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Herik bloeit vanaf mei tot en met september met gele bloemen, die in trossen aan het einde van de stengel en zijstengels staan. De bloemen hebben 4 kroonbladen en 4 kelkbladen. Als de bloem in volle bloei staat, staan de 4 kelkbladen recht af.

 

 

 

 

 

 

Blad

 

De onderste bladeren zijn liervormig met grote eindlob, soms ongedeeld. De bovenste zijn langwerpig met een onregelmatig getande rand en niet stengelomvattend, zoals de bovenste bladeren van raapzaad en koolzaad. Ook de kleur is anders; alle bladeren van herik zijn donkergroen, de bovenste van raapzaad en koolzaad zijn blauwgroen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

De hele plant is te eten. Jonge bladeren en scheuten, geplukt voor de bloei, hebben een fris scherpe smaak en kunnen toegevoegd worden aan salades. Oudere bladeren kunnen gegeten worden als groente, na ze eerst ongeveer een half uur te koken en ook de bloemknoppen zijn, na een paar minuten koken, te eten. Van de zaden kan mosterd gemaakt worden. Dat wordt zelden gedaan, omdat de mosterd niet echt smakelijk is.

 

 

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

Herik kan jarenlang verdwijnen, maar bijvoorbeeld na ploegen weer opduiken. De oliehoudende zaden behouden hun kiemkracht zeer lang en kunnen na vele jaren weer ontkiemen en uitgroeien tot nieuwe planten.

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

kruisbloemenfamilie (Brassicaceae)
– eenjarig
– zeer algemeen
– 30 tot 80 cm

Bloem
– geel
– vanaf mei t/m september
– tros
– stervormig
– 1,5 tot 2 cm
– 4 kroonbladen, niet vergroeid
– 4 kelkbladen
– 6 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– langwerpig of liervormig
– top spits
– rand getand
– voet wigvormig
– veernervig
– ruw behaard

Stengel
– rechtop
– ruw behaard
– rolrond of meerkantig

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

John Astria

Onkruid soorten in ons land – letter S

Standaard

Categorie: Kamerplanten en bloemen

 

 

 

Onkruid soorten

 

Hieronder vindt u alle soorten onkruid die ons land kent. Een enorm groot overzicht maar netjes op alfabetische volgorde en met omschrijving. Veel succes met het herkennen en bestrijden van deze vaak hardnekkige planten.

 

 

 

De Schermbloemigen met fijn verdeelde bladeren (Umbelliferae)

 

Deze schermbloemigen vormen een charmante groep planten, die op hun mooist uitkomen wanneer ze in de wegberm of op een dijk groeien waar ze uitsteken boven de andere begroeiing. Fluitenkruid heeft niet voor niets de bijnaam ‘Hollands kant’. Zelfs wanneer deze planten de tuin binnendringen hoeft men dat niet te betreuren. Hun diep uit de grond voedsel halende penwortels brengen namelijk waardevolle mineralen naar boven waardoor die ook voor ondiep wortelende planten ter beschikking komen. Zorg er echter wel voor dat deze onkruiden niet tot zaadvorming komen: Wilde peen bijvoorbeeld brengt per plant ongeveer 4000 zaden voort en 4000 penen is wel wat veel van het goede.

 

 

Fluitekruid

 

FLUITEKRUID (Anthriscus sylvestris) is een overblijvende plant van 0,60 tot 1,50 meter hoog, met wijd vertakte ondergrondse stengels, die binnen korte tijd een flink stuk grond in beslag kunnen nemen. De zachte, heldergroene bladeren staan afwisselend, zijn tot 30 cm lang en 2-3 maal geveerd met ruw gezaagde randen. Ze komen tevoorschijn uit gegroefde scheden op de holle, eveneens van groeven voorziene stengels, die aan de onderkant donzig behaard zijn en aan de bovenkant kaal. De bloeiwijze is een eindstandig, samengesteld scherm met kleine witte bloemen die vijf bloemblaadjes hebben. De vruchtjes zijn langwerpig, kaal en zwart, met twee snavels aan de top.

Fluitekruid is inheems in Europa, Noord-Azië en Noord-Afrika. In ons land een zeer algemene verschijning op grazige, vochtige plaatsen, langs wegen en dijken en in vochtige loofbossen. De bloeitijd is mei-juni.

 

 

 

fluitekruid

 

 

 

 

 

Hondspeterselie

 

HONDSPETERSELIE (Aethusa cynapium) is een vertakte, eenjarige plant, die een grote variatie in afmetingen vertoont: gewoonlijk is hij tussen 30 en 90 cm hoog, maar er zijn ook exemplaren bekend van 3 cm hoog en andere die wel 2 meter bereiken! De holle stengels zijn blauwachtig van kleur en voorzien van fijne ribbels; de bladeren staan afwisselend en hebben een donkergroene kleur; ze zijn niet zo fijn verdeeld als bij de voorgaande soort. Ook hier staan de bloemen in samengestelde schermen, maar deze zijn minder dicht; aan de onderkant zitten omwindseltjes met drie tot vier bladeren.

De bloemen verschijnen van juni tot in de herfst. Wanneer de vruchtjes rijp worden buigen de steeltjes zich naar beneden terwijl de vruchtjes zelf rechtop staan. Ze zijn eivormig en geribbeld, zonder snavels. Alle delen van de plant zijn giftig. Er zijn vergiftigingen bekend in gevallen dat de bladeren waren aangezien voor die van gewone peterselie en de wortels voor jonge raapjes of radijzen. Hoewel dieren de planten weigeren te eten vanwege de onaangename geur, eten zij ze wèl wanneer de planten in hooi verwerkt zijn. Door het drogen zijn de giftige eigenschappen dan verdwenen. Hondspeterselie komt voor in de meeste delen van Europa en is in ons land algemeen langs wegen, op bouwland, in moestuinen en dergelijke.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Peen

 

PEEN (Daucus carota) is een tweejarige plant die 30 tot 90 cm hoog wordt. De slanke stengels staan rechtop en zijn vertakt; ze zijn hol, geribbeld, en borstelig behaard. De fijne verdeling van de afwisselend staande bladeren doet de plant eruit zien alsof hij gemaakt is van kant. De kleine witte bloempjes zitten in dichte, samengestelde schermen, die aan de voet een groot aantal schutblaadjes bezitten. Het middelste bloemetjes in het scherm is vaak rood of paars.

Na de bloei krommen de stelen van het scherm zich naar boven, waardoor als het ware een vogelnestje ontstaat. De vruchtjes zijn langwerpig, met en afgeplatte en een geribbelde, borstelige zijde. De bloeitijd loopt van juni tot in de herfst en het verspreidingsgebied omvat geheel Europa en een groot deel van Noord-Amerika. In ons land algemeen op grazige plaatsen, langs dijken en wegen. Dit is de stamvorm van de gekweekte peen.

 

 

 

 

 

 

 

Spurrie (Caryophyllaceae)

 

GEWONE SPURRIE (Spergula arvensis) lijkt wel wat op Kleefkruid. Hij heeft dezelfde manier van groeien en dezelfde kleverige stengels met de bladeren in kransen. Maar terwijl bij Kleefkruid de bladeren lancetvormig zijn, zijn die van Gewone spurrie lijnvormig. De rangschikking van de bloemen is ook anders, ze staan eindstandig in open groepjes; de vijf bloemblaadje zijn wit. De bloeiperiode loopt van april tot in de herfst. Deze eenjarige plant wordt 15 tot 30 cm hoog. Het verspreidingsgebied omvat geheel Europa. In ons land algemeen op zandgrond; wordt ook gekweekt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hengel : Melampyrum pratense

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

hengel-110729-082

 

 

Goed te herkennen aan
– bleekgele lipbloemen in een eenzijdige, ijle tros met
– groene schutbladen die aan de voet priemvormige tanden hebben

 

 

18093

 

 

 

Algemeen

 

De hengel is een plant uit de bremraapfamilie. Tot 2001 werd de hengel ingedeeld bij de helmkruidfamilie. Het is een half-parasiet die zelf fotosynthetiseert, maar water en nutriënten met zijn wortels aftapt uit de wortels van andere planten. Door deze strategie kan de hengel in een aantal weken volledig uitgroeien en ook in droge milieus voldoende water opnemen. Er zijn verschillende gastheerplanten bekend, zoals de eik, berk, blauwe bes en rode bes. De hengel bloeit van mei tot september en sterft af in het eind van de zomer.

Vanaf juli vindt de verspreiding van het zaad plaats waarschijnlijk met behulp van mieren. Hengel komt voor in open bossen, bosranden, houtwallen en wegbermen met bomen. Bij dichtgroei met bomen neemt de hengel in aantal af. In Engelse eikenbossen wordt in sterk begraasde stukken minder hengel gevonden. De hengel komt vooral in het oosten van Nederland voor en het aantal lijkt de laatste jaren achteruit te zijn gegaan.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Hengel bloeit vanaf mei tot en met augustus. De bloemen zijn bleekgeel, soms iets rood aangelopen en hebben dooiergele verdikkingen op de onderlip. De bovenlip is helmvormig en de onderlip steekt recht naar voren. De bloemen staan in de oksels van de schutbladen, wijzen allen dezelfde kant op en vormen zo een eenzijdige tros. De schutbladen (de bladeren in de bloeiwijze) zijn groen en hebben aan de voet 1 of meerdere priemvormige tanden. Bij de onderste schutbladen ontbreken de tanden.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De stengelbladeren (de bladeren onder de bloeiwijze) zijn lancet- tot lijnlancetvormig met gave rand en staan tegenover elkaar. De stengels zijn kantig en vaak wijd vertakt; ook kruisgewijs, waardoor de plant bolvormig is in omtrek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

Hengel is een half-parasiet. Met haar bladeren kan ze suiker maken, maar voor water en andere belangrijke stoffen is ze afhankelijk van omringende vegetatie. Ze parasiteert voornamelijk op eik, berk en blauwe en rode bosbes.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

bremraapfamilie (Orobanchaceae)
– eenjarig
– vrij algemeen tot ontbrekend
– 15 tot 50 cm

Bloem
– bleekgeel, soms iets rood aangelopen
– vanaf mei t/m augustus
– eenzijdige tros
– lipbloem
– 15 tot 20 mm
– 4 kroonbladen, vergroeid
– 4 kelkbladen, vergroeid
– 4 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– tegenoverstaand
– enkelvoudig
– lancet- tot lijnlancetvormig
– top spits
– rand gaaf
– voet afgerond
– veernervig

Stengel
– rechtop
– glad en kaal, bovenaan wat behaard

zie wilde bloemen

 

 

hengelb

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

John Astria

 Heggenwikke : Vicia sepium

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

img_3866-m-heggenwikke

 

 

Goed te herkennen aan
– blauwachtig- tot vuil blauwpaarse bloemen
– met paars gestreepte vlag en
– zeer ongelijke kelktanden en
– deelblaadjes die onder het midden het breedst zijn

 

 

jcs-vicia-sepium-48356

 

 

 

Algemeen

 

De heggenwikke  (Vicia sepium) is een vaste plant uit de vlinderbloemfamilie(Leguminosae) die groeit op vochtige, voedselrijke, vaak kalkhoudende grond. De heggenwikke is klimmend of kruipend en is te vinden langs wegen, in heggen (vandaar de Nederlandse naam), op bouwland, grasland en in gemengd bos.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf mei tot en met augustus met blauwachtig tot vuil blauwpaarse bloemen, die een paars gestreepte vlag hebben. Ze zijn zelden wit. De bloemen zijn kort gesteeld, hebben zeer ongelijke kelktanden en staan met 2-6 in de bladoksels.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De bladeren zijn samengesteld en bestaan uit 3-9 paar langwerpige tot eironde deelblaadjes, die onder het midden het breedst zijn. Aan het einde van het blad, in het verlengde van de bladspil zit een vertakte rank, waarmee heggenwikke zich vastgrijpt aan omringende planten en zo omhoog klimt. De stengels en bladeren hebben korte haartjes of ze zijn nagenoeg kaal. De steunblaadjes geven net als bij vergeten wikke nectar af, waar mieren op af komen.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– overblijvend
– algemeen tot zeer zeldzaam
– 30 tot 100 cm

Bloem
– blauwachtig tot vuil blauwpaars
– vanaf mei t/m augustus
– tros
– vlinderbloem
– 1,2 tot 2 cm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 vergroeide kelkbladen met ongelijke   tanden
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– even veervormig
– top rankend
– behaard
– deelblaadjes :
– eirond tot langwerpig
– onder het midden het breedst
– zeer kort gesteeld
– top (soms) iets uitgerand met spits     uitsteekseltje
– rand gaaf
– voet afgerond
– veernervig

Stengel
– klimmend
– weinig behaard
– vierkant gegroefd

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

John Astria