Tagarchief: bermen

Wouw : Reseda luteola

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de smalle, zeer lange, aarvormige bloeiwijze
– met kleine, lichtgele, 4-tallige bloemen en
– de ongedeelde lijn- tot lancetvormige bladeren

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Wouw is een overblijvende plant van 50 tot 100 cm hoog die vrij algemeen voorkomt. Ze groeit op open, droge, omgewerkte, vaak kalkhoudende grond langs spoorwegen, op dijken, in bermen en in de duinen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf juni tot en met september met zeer lange smalle aarvormige trossen. De licht gele kort gesteelde bloemen hebben 4 kroonbladen en 4 kelkbladen.

 

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren zijn allemaal lijn- tot lancetvormig.

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

Wouw bevat de kleurstoffen luteoline en apigenine die de plant geschikt maken voor gele verfstof. Al ver voor het begin van onze jaartelling was wouw daarvoor de belangrijkste leverancier. Mogelijk is het gebruik van wouw in textiel al ouder dan dat van meekrap (voor rood) en wede (voor blauw).

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soort 

 

Een vergelijkbare soort is de wilde reseda. Wilde reseda heeft bloemetjes met 6 (soms 7) kroonbladen, bloeit eerder en met bredere aarvormige trossen, heeft gedeelde bladeren en wordt minder hoog.

 

 

wilde reseda

 

 

 

Algemeen

 

– resedafamilie (Resedaceae)
– overblijvend
– algemeen tot zeldzaam
– 0,5 tot 1 m

Bloem
– lichtgeel
– vanaf juni t/m september
– smalle, zeer lange, aarvormige tros
– stervormig
– 6 mm
– 4 kroonbladen, niet vergroeid
– 4 kelkbladen
– meer dan 12 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– lijn- tot lancetvormig
– top spits
– rand gaaf of gegolfd
– voet gevleugeld
– 1-nervig
– onderste gesteeld
– bovenste zittend

Stengel
– rechtop
– niet of weinig vertakt
– kaal
– geribd

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Witte dovenetel : Lamium album

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de brandnetelachtige bladeren, die niet prikken en
– de witte, behaarde, in een schijnkrans staande lipbloemen

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Witte dovenetel is een rechtopstaande, zeer algemeen voorkomende, overblijvende plant van 30 tot 60 cm. Ze groeit op vochtige, zeer voedselrijke, omgewerkte grond in bemeste weilanden, in bermen, aan bosranden en langs muren en hekken.

 

 

 

 

 

Bloem

 

De plant bloeit vanaf april tot in de herfst, bij zacht weer soms tot het begin van de winter. De witte, soms roomwitte, zeer zelden roze bloemen staan in schijnkransen van 5 tot 8 bloemen in de bladoksels van het bovenste deel van de plant. Ze zijn rijk aan nectar.

 

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De bladeren zien eruit als bladeren van de brandnetel maar dan zonder de brandharen, vandaar de naam dove- netel. De stengel is vierkant en afstaand behaard.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

– lipbloemenfamilie (Lamiaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen voorkomend
– 30 tot 60 cm

Bloem
– (room)wit, zeer zelden roze
– vanaf april tot in de herfst
– schijnkrans
– lipbloem
– 2 tot 2,5 cm
– 5-tandige kelk
– 4 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– kruisgewijs tegenoverstaand
– enkelvoudig
– hartvormig tot meer langwerpig
– top spits
– rand gezaagd
– voet hartvormig
– netnervig
– behaard

Stengel
– rechtop, bovengronds liggend, opstijgend
– behaard
– vierkant

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vogelwikke : Vicia cracca

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan 
– de lange trossen blauwpaarse bloemen
– boven een wir-war van stengels en bladeren

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Vogelwikke is een snelgroeiende, overblijvende plant met klimmende of liggende, vertakte, behaarde, vierkantige, slappe stengels van 30 tot 200 cm lang. Ze is zeer algemeen voorkomend en groeit op vochtige, voedselrijke grond in graslanden, bermen, aan bosranden en waterkanten.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Vogelwikke bloeit vanaf juni tot en met september. De bloeiwijze is een rijk-bloemige, dichte tros, die bestaat uit (soms wel 40) blauw-paarse, kort gesteelde, hangende vlinderbloemen, die naar 1 kant staan. De tros is ongeveer even lang als het draagblad.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren zijn samengesteld uit 8 tot 12 paar deelblaadjes en eindigt in een vertakte rank, waarmee vogelwikke zich aan andere planten vastzet en zo omhoog klimt tot wel 2 meter.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Om de elf in de Lage Landen voorkomende wikkesoorten van elkaar te kunnen onderscheiden, zie “Sleutel Wikke Vicia“.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

– vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen
– 30 tot 200 cm

Bloem
– blauw-paars
– vanaf juni t/m september
– rijk-bloemige tros
– vlinderbloem
– 8 tot 12 mm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen, vergroeid
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– even veervormig
– top rankend
– deelblaadjes :
– lijnvormig tot langwerpig
– top rond met een stekelpuntje
– rand gaaf
– voet afgerond of wigvormig
– veernervig

Stengel
– klimmend of liggend
– vertakt
– kort aanliggend behaard
– stomp vierkantig

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Waterkruiskruid : Jacobaea aquatica

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de voor kruiskruid kenmerkende gele bloemhoofdjes en
– de liervormige middelste stengelbladeren met grote eindslip

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Waterkruiskruid is een 1- of 2-jarige plant van 0,3 tot 1,20 meter hoog. Ze groeit op natte, matig voedselrijke grond in wei- en hooilanden, in bermen, aan waterkanten, in lichte loofbossen en grienden. Ze is algemeen voor komend in de Lage Landen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Waterkruiskruid bloeit vanaf juni tot en met augustus met de voor kruiskruid bekende gele bloemhoofdjes. De kleur van de straalbloemen is mat dooier-geel, warmer van kleur dan van vergelijkbare kruiskruiden als jakobskruiskruid en viltig kruiskruid. De hoofdjes staan aan het einde van de stengels in losse pluimen.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De stengels zijn kaal of bovenaan en in de bloeiwijze spinnenwebachtig behaard, onderaan vaak rood aangelopen en meestal al onder het midden vertakt. De zijtakken staan redelijk wijd uit, waardoor waterkruiskruid een omgekeerd pyramidevormig uiterlijk heeft, vaak niet zichtbaar omdat ze tussen andere vegetatie staat.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Waterkruiskruid is van alle andere soorten binnen de geslachten Jacobaea en Senecio (jakobskruid en kruiskruid) te onderscheiden door de naar verhouding grote eindslip van de bladeren, die bij de middelste stengelbladeren ongeveer gelijk is aan de helft van de bladlengte.

 

 

 

 

 

 

Herkennen vergelijkbare kruiskruiden
blad (dubbel) geveerd

 

 

blad langwerpig

bezemkruiskruid

1 jakobskruiskruid
2 viltig kruiskruid
3 duinkruiskruid
4 waterkruiskruid

 

5schaduwkruiskr.
6 rivierkruiskruid
7moeraskruiskruid

blad vlezig en zeer smal

1 omwindselbladen met zwarte punt
2 omwindselbladen zonder zwarte punt
3 zonder straalbloemen
4 blad met grote eindslip (ongeveer de helft van het blad)

 

5 tanden bladrand opzij gericht
6 tanden bladrand naar de top gericht
7 onderkant grijs viltig behaard, bladeren staan ook vaak omhoog gericht

 

 

 

bezemkruiskruid

 

 

 

jacobskruiskruid

 

 

 

viltig kruiskruid

 

 

 

duinkruiskruid

 

 

 

schaduwkruiskruid

 

 

 

Rivierkruiskruid

 

 

 

moeraskruiskruid

 

 

 

Algemeen

 

– composietenfamilie (Asteraceae)
– 1- of 2-jarig
– algemeen tot zeer zeldzaam
– 30 tot 120 cm

Bloem
– geel
– vanaf juni t/m augustus
– hoofdje
– buis- en straalbloemen
– 25 tot 30 mm

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– geveerd of liervormig
– top stomp
– rand gekarteld, gezaagd of gelobd
– voet gevleugeld
– veernervig

Stengel
– rechtop
– sterk vertakt
– kaal of
– bovenaan spinnenwebachtig behaard
– onderaan vaak rood aangelopen
– geribd

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Veldlathyrus : Lathyrus pratensis

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de lang gesteelde trossen in de oksels van de bladeren met
– met gele, licht geurende vlinderbloemen en
– de samengestelde bladeren, die bestaan uit 1 paar deelbladeren en eindigen in een vertakte of onvertakte rank

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Veldlathyrus is een overblijvende, klimmende plant van 30 tot 120 cm hoog. Ze is zeer algemeen voorkomend in de Lage Landen. Ze groeit op vochtige, voedselrijke grond in graslanden en bermen, in klei- en leemgroeven, in grazige duinvalleien en aan bosranden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Veldlathyrus bloeit vanaf juni tot en met augustus met gele vlinderbloemen. De vlag van de bloemen heeft donkere lijntjes.

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De bladeren zijn samengesteld en bestaan uit 2 deelblaadjes en een vertakte of onvertakte rank.
De deelblaadjes zijn langwerpig tot elliptisch, hebben een gave rand en de nerven lopen parallel. De bladeren staan verspreid aan de vierkante ongevleugelde stengel. Zowel bladeren als stengel zijn kort behaard en grijsgroen.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Andere planten met vergelijkbare gele vlinderbloemen zijn gele wikke en de klaversoorten, gewone rolklaver, moerasrolklaver en sikkelklaver.

 

 

gewone rolklaver

 

 

 

moerasrolklaver

 

 

 

sikkelklaver

 

 

 

Algemeen

 

– vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen tot vrij zeldzaam
– 30 tot 120 cm hoog

Bloem
– geel
– vanaf juni t/m augustus
– tros
– 10 tot 16 mm
– vlinderbloem
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen, vergroeid
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– even veervormig
– top rankend
– deelblaadjes :
– langwerpig tot elliptisch
– top spits
– rand gaaf
– voet wigvormig
– parallelnervig

Stengel
– opstijgend of klimmend
– behaard
– scherp vierkant

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schijfkamille : Matricaria discoidea

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
de groengele ei-ronde bloemhoofdjes zonder straalbloemen

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Schijfkamille is een zeer algemeen voorkomende eenjarige plant met een duidelijke geur en een gedrongen bouw. Ze groeit op vochtige tot droge, betreden of omgewerkte grond, zoals in bermen, wegranden en tussen bestrating. Ze wordt 5 tot 30 cm hoog.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf juni tot en met november. De kort gesteelde, groengele bloemhoofdjes zijn ei-rond en bestaan uit talrijke kleine, vier-tandige buisbloemen. De straalbloemen ontbreken. Daardoor trekt ze weinig insecten aan en is ze voornamelijk aangewezen op zelfbestuiving.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

– composietenfamilie (Asteraceae)
– eenjarig
– zeer algemeen voorkomend
– 5 tot 30 cm

Bloem
– groengeel
– vanaf juni tot in de herfst
– hoofdje
– 5 tot 10 mm
– alleen buisbloemen

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– 2- tot 3-voudig geveerd
– top spits
– rand gaaf
– voet gevleugeld
– veernervig
– iets vlezig

Stengel
– rechtop
– kaal
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reuzenberenklauw : Heracleum mantegazzianum

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
de enorm grote, witte bloemschermen, soms tot 50 cm in doorsnede

 

 

 

 

 

Algemeen

 

De indrukwekkende reuzenberenklauw, ook wel Perzische berenklauw genoemd, is vanuit Zuidwest-Azie in de 19e eeuw naar Europa gebracht als sierplant. Op veel plaatsen is de plant verwilderd. Het is een overblijvende (vaak tweejarige) plant, die algemeen voorkomend in stedelijke gebieden. Elders is ze zeldzaam. Ze groeit op vochtige, zeer voedselrijke grond in bermen, tuinen, plantsoenen en struikgewas. Afhankelijk van de standplaats kan ze tot 3 meter hoog worden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Reuzenberenklauw bloeit vanaf juni tot en met september met een variabel aantal schermen witte bloemetjes. De schermen bestaan uit 50 tot 150 deelschermen. De buitenste bloemen in een deelscherm zijn vergroot en asymmetrisch. De bloemen geuren naar anijs en zijn heel aantrekkelijk voor insecten. In de winter gebruiken de insecten de plant om te overwinteren in de holle stengels.

 

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

De grote bladeren bevatten furanocumarine, een sterk geurende, vluchtige olie die de huid overgevoelig maakt voor ultraviolette straling, waardoor ontstekingen en brandwonden ontstaan. In het vroege voorjaar, als de zaden ontkiemen, zullen door de omvang en de enorme groeikracht van de plant andere planten geen kans krijgen en ontstaat er al snel een bos. Reuzenberenklauw is nauwelijks te beteugelen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten met witte bloemschermen

 

Er zijn veel planten met witte bloemschermen. Zie voor vergelijking en herkenning van de algemeen voorkomende soorten, die groeien in graslanden, akkers, bermen, langs heggen en bosranden de pagina “Sleutel algemene witte schermbloemigen“.

 

 

 

 

 

Algemeen


– 
schermbloemenfamilie (Apiaceae)

– overblijvend
– algemeen voorkomend
– 2 tot 3 meter

Bloem
– wit
– vanaf juni t/m september
– meervoudig scherm
– stervormig
– 8 tot 20 mm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– veervormig oneven
– top spits
– rand getand
– voet half stengelomvattend
– veernervig
– ruw behaard

Stengel
– rechtop
– ruw behaard
– rood gevlekt
– gegroefd

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

Peen : Daucus carota

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– het roodpaarse bloemetje in het midden van (volgroeide)
– en de omwindselbladen met lijnvormige slippen

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Peen is een stijf behaarde, overblijvende plant van 30 tot 90 cm hoog. Ze is zeer algemeen voorkomend in de Lage Landen. Ze groeit in vrije droge graslanden, in bermen, op dijken en in de duinen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Peen bloeit vanaf juni tot de herfst met witte, soms roze, platte schermen, die bestaan uit 20 tot 40 kleinere schermen. Op de plaats van het middelste kleine scherm staan meestal 1 of meer rood-paarse bloemetjes. Hierdoor is peen makkelijk te onderscheiden van de andere witte schermbloemigen.

De schermen bestaan uit kleine witte bloemetjes met 5 uitgerande kroonbladen. De buitenste bloemetjes zijn stralend en hebben ongelijke kroonbladen. Na de bloei gaan de buitenste stralen zich buigen en ontstaat een “vogelnestje”.

 

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

De vruchtjes blijven hangen in de vacht van dieren en kunnen daardoor over grote afstanden verspreid worden. Peen is een belangrijke waardplant voor de rupsen van de koninginnenpage. De gekweekte vorm van peen heeft een vlezige oranje wortel, is minder behaard en heeft iets anders gevormde bladeren.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten met witte bloemschermen

 

Er zijn veel planten met witte bloemschermen. Zie voor vergelijking en herkenning van de (zeer) algemeen voorkomende soorten, die groeien in graslanden, akkers, bermen, langs heggen en bosranden de pagina “Sleutel algemene witte schermbloemigen“.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

schermbloemenfamilie (Apiaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen of vrij zeldzaam
– 30 tot 90 cm hoog

Bloem
– wit (soms roze)
– vanaf juni tot de herfst
– meervoudig scherm
– stervormig
– 1,5 tot 2 mm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 2 stijlen

Blad
– verspreid
– samengesteld
– 2- tot 3-voudig geveerd
– top spits
– rand gaaf of gezaagd
– voet wigvormig of gevleugeld
– veernervig
– behaard

Stengel
– rechtop
– behaard

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

Moeraskers : Rorippa palustris

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– bleekgele bloemen met kroonbladen, die ongeveer zo lang zijn als de kelkbladen en
– veervormig ingesneden blad met een grote, brede eindslip

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Moeraskers is een zeer algemeen voorkomende eenjarige plant van 20 tot 60 cm hoog. Ze groeit op open, natte tot vochtige, stikstofrijke grond in bermen, akkers, (moes)tuinen, langs waterkanten, in moerassen en tussen straatstenen.

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf juni tot en met september met bleekgele bloemen, die in een trosje staan. De kroonbladen van de bloemetjes zijn ongeveer even lang als de groengele kelkbladen.

 

 

 

 

 

Blad

 

De diep veervormig ingesneden bladeren zijn verdeeld in 3 tot 7 paar smalle, onregelmatig getande slippen en een grote, brede eindslip. De onderste zijn gesteeld, de bovenste meestal niet. Ze hebben kleine oortjes aan de voet.

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

Moeraskers is een waardplant voor larven van de oranjetip en het klein geaderd witje. Ook is ze een pioniersplant, die verdwijnt als de vegetatie zich sluit. Na de vruchtvorming kan moeraskers rood verkleuren.

 

 

 

Herkennen Rorippa soorten

 

– zijn de kroonbladen ongeveer even groot als de kelkbladen ? ja >  moeraskers

– nee …. heeft het blad oortjes ? ja > Oostenrijkse kers

– nee …. is het blad diep veervormig ingesneden met een smalle eindslip ? ja > akkerkers

– nee …. is het blad diep veervormig ingesneden met een grote eindslip ? ja > valse akkerkers

anders > gele waterkers

 

 

moeraskers

 

 

 

blad moeraskers

 

 

 

Oostenrijkse kers

 

 

 

blad oostenrijkse kers

 

 

 

akkerkers

 

 

 

blad akkerkers

 

 

 

valse akkerkers

 

 

 

valse akkerkers

 

 

 

gele waterkers

 

 

 

blad gele waterkers

 

 

 

Algemeen

 

kruisbloemenfamilie (Brassicaceae)
– eenjarig
– zeer algemeen
– 20 tot 60 cm

Bloem
– bleekgeel
– vanaf juni t/m september
– tros
– stervormig
– 3 tot 5 mm
– 4 kroonbladen, niet vergroeid
– 4 kelkbladen
– 6 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– veervormig ingesneden
– grote, brede eindslip
– top stomp
– rand onregelmatig getand
– voet geoord, (half)stengelomvattend
– veernervig

Stengel
– rechtop
– vrijwel kaal
– meerkantig

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Luzerne : Medicago sativa

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
aan de eivormige tot langwerpige, rijkbloemige, lang gesteelde trossen paarse (soms witte), kortgesteelde vlinderbloemen

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Luzerne is een overblijvende, 30 tot 80 cm hoge plant. Ze is vrij algemeen voor komend in de Lage Landen. Ze groeit op min of meer vochtige plaatsen in graslanden en bermen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Luzerne bloeit vanaf juni tot en met september. De bloeiwijze is een rijkbloemige, eivormige tot langwerpige tros vlinderbloemen. Ze zijn kort gesteeld, doorgaans paars, soms zijn ze wit. De trossen zijn lang gesteeld en staan in de bladoksels. Bij kruisingen van luzerne met sikkelklaver zijn de bloemen groen of geel-paars gevlekt. Sikkelklaver heeft gele bloemen.

De meeldraden en stijl liggen onder spanning in de kiel van de bloem verborgen. Zowel bijen als vlinders kunnen de bloem laten “ontploffen”. Zij drukken, op hun zoektocht naar nectar, de zwaarden en kiel naar beneden, waardoor het mechanisme dat stijl en meeldraden onder spanning houdt, wordt open gedrukt en stijl en meeldraden omhoog klappen tegen de buik van het insect.

De stijl is langer dan de meeldraden en ontvangt stuifmeel van een andere bloem, voordat de kortere meeldraden hun stuifmeel aan het insect afgeven. Bij een ontplofte bloem blijven na vertrek van het insect de meeldraden en stijl zichtbaar. Die bloemen worden bezocht door andere insecten vanwege het nu makkelijk bereikbare stuifmeel.

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De kortgesteelde bladeren bestaan uit 3 langwerpige deelblaadjes, die elk 2 à 3 cm lang zijn, het breedst boven het midden en waarvan de onderste helft van de rand gaaf is en de bovenste helft getand. De top heeft een stekelpuntje. De stengels zijn sterk vertakt en los bebladerd.

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

De zaden van luzerne kunnen het hele jaar ontkiemen en worden verkocht als spruitgroente met de naam alfalfa; op dezelfde manier in de keuken te gebruiken als taugé. Ze wordt ook gekweekt als voederplant en vanwege haar stikstofbindende eigenschap gebruikt als groenbemester voor verbetering van schrale gronden.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Andere planten met paarse trossen vlinderbloemen zijn vogelwikke, stijve wikke en bonte wikke. Hoewel het ook vlinderbloemen zijn, zijn de bloemen van de wikke-soorten anders van vorm en smaller dan de bloemen van luzerne. Verder staan ze binnen 1 tros nagenoeg allemaal dezelfde kant op. Dat is bij luzerne niet het geval. De bladeren van luzerne bestaan uit 3 deelblaadjes, die van de wikke-soorten bestaan uit meer dan 3 deelblaadjes en de bladspil eindigt in een vertakte rank.

 

 

vogelwikke

 

 

stijve wikke

 

 

bonte wikke

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– overblijvend
– vrij algemeen tot zeldzaam
– ook gekweekt als voederplant
– 30 tot 80 cm

Bloem
– paars (soms wit)
– vanaf juni t/m september
– tros
– 8 tot 12 mm
– vlinderbloem
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 behaarde kelkbladen, vergroeid
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– handvormig
– top spits met stekelpuntje
– rand bovenste helft getand
– voet wigvormig
– veernervig
– behaard
– gewimperd

Stengel
– rechtop
– weinig behaar

zie wilde bloemen