Tagarchief: loofbossen

Moerasspirea : Filipendula ulmaria

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de pluimen roomwitte kleine bloemetjes, die zoet geuren en
– de vruchtjes, die spiraalsgewijs om elkaar heen gedraaid zijn

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Moerasspirea is een overblijvende plant met krachtige rechtopstaande, dunne, vaak rood/bruin gestreepte stengels en wordt 60 tot 120 cm hoog. Ze is zeer algemeen voorkomend en groeit voornamelijk op natte, voedselrijke grond aan waterkanten, in graslanden en in lichte loofbossen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bloem

 

Moerasspirea bloeit vanaf juni tot en met augustus in schuimachtige pluimen, die bestaan uit talrijke kleine, roomwitte of witte, zoet geurende bloemen. De vruchten zijn spiraalvormig gedraaid.

 

 

 

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

Moerasspirea werd veel gebruikt om de lucht te verfrissen. De geurige bloemen werden samen met andere bloemen (o.a. kamperfoelie), in huizen en kerken gelegd om onaangename geuren te verdrijven.

De plant heeft pijnstillende, koortsverlagende en ontstekingsremmende eigenschappen en werd gebruikt tegen malaria en buikloop. Tegenwoordig wordt een aftreksel van de bloemen (thee) nog gebruikt bij griep en verkoudheid. De plant bevat salicylzuur, de werkzame stof in aspirine.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Moeasspirea lijkt op knolspirea. Toch zijn er wel wat verschillen. Knolspirea wordt minder hoog. De bloemen van de knolspirea zijn groter, soms roze of rood, de bladeren zijn langgerekter en bestaan uit minstens 8 paar deelblaadjes. Knolspirea staat op de rode lijst.

Op afstand lijkt moerasspirea op poelruit. De pluimen van moerasspirea zijn echter witter en zien er wolliger uit. De bladeren van moerasspirea zijn afgebroken oneven geveerd met langwerpige, onregelmatig gezaagde deelblaadjes. Het bovenste blad is meestal 3- tot 5-lobbig. De bladeren van poelruit zijn oneven 2- tot 3-voudig geveerd met handvormige deelblaadjes.

 

 

knolspirea

 

 

 

poelruit

 

 

 

Algemeen

 

rozenfamilie (Rosaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen voorkomend
– 0,6 tot 1,2 meter

Bloem
– wit of roomwit
– sterk geurend
– vanaf juni t/m augustus
– pluim
– stervormig
– 4 tot 8 mm
– 5 of 6 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 of 6 kelkbladen
– meer dan 20 meeldraden
– 5 tot 20 stijlen

Blad
– verspreid
– samengesteld
– oneven veervormig
– 2 tot 5 paar blaadjes
– top spits
– rand onregelmatig gezaagd
– voet afgerond of wigvormig
– veernervig
– van onderen vaak zilverwit behaard

Stengel
– rechtop
– glad en kaal
– rolrond
– vaak roodbruin aangelopen

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Advertentie

Knopig helmkruid : Scrophularia nodosa

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– forse plant met meerdere rechtopstaande stevige stengels en
– eindelingse, langwerpige, losse pluimen met kleine bloemen

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Knopig helmkruid is een zeer algemeen voorkomende, onaangenaam geurende, overblijvende plant, die groeit op vochtige, voedselrijke grond in loofbossen, kapvlakten, boszomen en bermen. Ze wordt 30 tot 120 cm hoog en is zeer algemeen voorkomend in de Lage Landen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Knopig helmkruid bloeit vanaf juni tot en met september met talrijke bloemen in losse, langwerpige, eindelingse pluimen. De bloemkroon is deels roodbruin en deels groenachtig geel, soms helemaal groenachtig geel. De 5 kroonbladen zijn met elkaar vergroeid, waardoor een iets klokvormige bloem is ontstaan. De bovenste twee kroonslippen zijn groter dan de andere drie. Onder die twee slippen zit het staminodium, een onvruchtbare meeldraad. De overige vier vruchtbare meeldraden zijn de vier créme-kleurige bolletjes.

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

Vroeger werd knopig helmkruid gebruikt ter behandeling van aambeien, zweren, jeuk en veel andere huid- klachten.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

knopig helmkruid : bladeren zonder zijlobben, stengel niet of smal gevleugeld (tot 1 mm), bloemkroon deels roodbruin, deels groenachtig geel, soms geheel groenachtig geel.

geoord helmkruid : onderste bladeren meestal met 1 of 2 kleine zijlobben aan de top van de bladsteel, bloemkroon donker paarsachtig bruin en alleen aan de voet groen.

gevleugeld helmkruid : bladeren zonder zijlobben, stengel breder gevleugeld (1 – 3 mm), bloemkroon rood paarsbruin en aan de voet geelachtig groen, bloeit later dan de andere twee.

 

 

geoord helmkruid

 

 

 

gevleugeld helmkruid

 

 

 

Algemeen

 

helmkruidfamilie (Scrophulariaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen tot vrij zeldzaam
– 30 tot 120 cm hoog

Bloem
– groengeel en roodbruin
– vanaf juni t/m september
– langwerpige pluim
– klokvormig
– 7 tot 9 mm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen
– 4 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– kruisgewijs tegenoverstaand
– enkelvoudig
– langwerpig of eirond
– top spits
– rand dubbel of onregelmatig gezaagd
– voet hartvormig of afgerond
– netnervig

Stengel
– rechtop
– kaal of in de bloeiwijze klierachtig   behaard
– scherp vierkant, soms heel

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Klein springzaad : Impatiens parviflora

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de kleine, lichtgele bloemen met nagenoeg recht spoor aan rechtopstaande stelen en
– de in verhouding tot de bloemen grote, donkergroene bladeren met fijn gezaagde rand

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Klein springzaad is eenjarige, kale plant, die groeit op vochtige, matig voedselrijke (omgewerkte) grond in loofbossen, parken en ook tussen riet. Ze wordt 20 tot 60 cm hoog. Oorspronkelijk is ze afkomstig uit Midden- en Zuid-Azië en heeft zich inmiddels verspreid over grote delen van Europa.

 

 

Klein springzaad

 

 

 

Bloem

 

Klein springzaad bloeit vanaf juni tot en met oktober met lichtgele bloemen, die met 4 tot 10 bij elkaar op rechte stelen in okselstandige trossen staan. De bloemen hebben een kort, nagenoeg recht spoor, dat aan het onderste kelkblad zit. Dat kelkblad heeft dezelfde kleur als de bloem. De overige 2 kelkbladen zijn kleiner en groen en zitten aan de zijkant van de bloem. Het bovenste kroonblad heeft een groene kiel. Op de twee onderste kroonbladen en wat dieper in de bloem (aan het begin van de spoor) zitten donkergele vlekken met rode streepjes of stippen.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren staan verspreid aan de stengel. De bovenste zijn groter dan de onderste.

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

De zaden kunnen rauw of gekookt gegeten worden. Het verzamelen van zaad is echter lastig, omdat rijpe vruchten bij aanraking openspringen en het zaad wegschieten.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

klein springzaad : lichtgele kleine bloemen, nagenoeg recht spoor (niet teruggekromd), rechtopstaande bloemstelen.

groot springzaad : gele bloemen, krom spoor, hangende bloemstelen.

oranje springzaad : oranje bloemen met roodachtige vlekken, krom spoor, hangende bloemstelen.

reuzenbalsemien : bloemkleur is een combinatie van roze/lila/paars en wit, krom spoor.

tweekleurig springzaad : bloemkleur is een combinatie van roze/lila/paars en wit, nagenoeg recht spoor, recent ingeburgerd in stedelijke gebieden.

 

 

groot springzaad

 

 

 

oranje springzaad

 

 

 

reuzenbalsemien

 

 

 

tweekleurig springzaad

 

 

 

Algemeen

 

balsemienfamilie (Balsaminaceae)
– eenjarig
– algemeen tot zeldzaam
– 20 tot 60 cm

Bloem
– lichtgeel
– vanaf juni t/m oktober
– tros, 4 tot 10 bloemen
– gespoord
– incl. spoor tot 1,5 cm lang
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 3 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– eirond tot langwerpig
– top toegespits
– rand fijn gezaagd
– voet wigvormig
– veernervig
– donkergroen
– iets glanzend

Stengel
– rechtop
– kaal

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Kale jonker : Cirsium palustre

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
de kluwens helder roze distelbloemen waarvan alleen de puntjes van de omwindselblaadjes uitstaan

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Kale jonker is een overblijvende, zeer algemeen voorkomende distel van 60 tot 150 cm hoog, die bloeit vanaf juni tot en met september op natte, matig voedselrijke grond in graslanden, loofbossen, duinvalleien en aan slootkanten.

 

 

kale jonker

 

 

 

Bloem

 

De bloemenhoofdjes zijn kort gesteeld, staan in kluwens met 2 tot 8 bij elkaar aan de hoofdstengel en eventueel de zijstengels. Ze bestaan uitsluitend uit helder roze (zelden witte) buisbloemen. Het omwindsel is zwak stekelig. Alleen het puntje van de omwindselblaadjes is afstaand.

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De bladeren zijn lijn- tot lancetvormig (lang en smal), veervormig ingesneden, gestekeld en zowel aan de boven- als aan de onderkant behaard. De bladvoet loopt langs de stengel af in gestekelde vleugels. De bovenste bladeren zijn (nagenoeg) ongedeeld. De stengel is tot bovenaan stekelig gevleugeld, tussen de vleugels rommelig behaard en vaak paarsrood aangelopen. Meestal is de stengel onvertakt, maar op voedselrijke grond kan hij ook meerdere schuin omhoog gerichte zijtakken hebben, waarvan sommigen boven de hoofdstengel uitkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Er zijn vier distels die op afstand op elkaar lijken : kale jonker, kruldistel, tengere distel en langstekelige distel. Kruldistel en langstekelige distel zijn lastig uit elkaar te houden.

 

 

tengere distel

 

 

 

kruldistel

 

 

 

langstekelige distel

 

 

 

Algemeen

 

composietenfamilie (Asteraceae)
– overblijvend
– zeer algemeen tot vrij zeldzaam
– 60 tot 150 cm

– helder roze, zelden wit
– vanaf juni t/m september
– hoofdjes in kluwens
– buisbloemen
– 1 tot 2 cm

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– veervormig ingesneden
– top stekelpuntig
– rand stekelig getand of gegolfd
– voet aflopend
– veernervig
– boven- en onderkant behaard

Stengel
– rechtop
– behaard

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Hondsroos : Rosa canina

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de zachtroze rozen; de oudere bloemen zijn witter en
– de gladde takken met alleen haakvormige gebogen doorns en
– de blaadjes die bij kneuzing niet geuren

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Hondsroos is een dichte, struikvormige plant met overhangende takken, die groeit op vochtige tot droge, voedselrijke grond in heggen, struikgewas, loofbossen en uiterwaarden. Ze komt zeer algemeen voor en wordt ook aangeplant. Ze kan tot 3 meter hoog worden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Hondsroos bloeit in juni en juli met zachtroze bloemen. Alleen het buitenste gedeelte van de hartvormige kroonbladen is zachtroze, de basis is wit. Bij oudere bloemen verdwijnt de roze kleur nagenoeg, die lijken bijna helemaal wit.

 

 

 

 

 

Bladeren en takken

 

De bladeren bestaat uit 5 tot 7 deelblaadjes. Ze kunnen kaal of behaard zijn, maar geuren bij wrijving niet, in tegenstelling tot de bladeren van egelantier. De takken zijn groen, soms roodachtig aangelopen en hebben verspreid staande grote, haakvormig gebogen doorns. Verder zijn ze kaal.

 

 

 

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

Hondsroos kent vele toepassingen. De bloemblaadjes, rozebottelschillen en zaden worden voor medicinale doeleinden gebruikt. De schil van de bottels, die veel vitamine C bevat, wordt ook gebruikt voor het maken van jam en sap en vanwege de smaak vaak toegevoegd aan kruidenthee. De overige delen van hondsroos worden in de volksgeneeskunde gebruikt als urinedrijvend middel bij blaas- en nierproblemen en als mild laxeermiddel.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

:
:
:
:
:
:
:

kaneelroos : 2 rechtafstaande stekels aan de voet van de bladsteel.

 

 

kaneelroos

 

 

rimpelroos : oranje-rode bottels breder dan hoog (kleine “tomaatjes”).

 

 

 

 

 

 

bosroos : kaal, geen doorns of stekels.

 

 

bosroos

 

 

 

 

egelantier :appelachtige geur bij wrijving van het blad.

 

 

egelantier

 

 

 

 

hondsroos : grote haakvormige doorns op verder kale takken.

 

viltroos : aan beide zijden behaarde bladeren, onderkant viltig.

 

 

viltroos

 

 

 

 

duinroos : donkere, bruinachtig paarse tot zwartachtige bottels.

 

 

duinroos

 

 

 

Algemeen

 

rozenfamilie (Rosaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen voorkomend
– 1 tot 3 meter

Bloem
– zachtroze tot bijna wit
– juni en juli
– gesteeld alleenstaand
– stervormig
– 4,5 tot 5 cm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen
– meer dan 20 meeldraden
– meer dan 20 stijlen

Blad
– verspreid
– oneven veervormig samengesteld
– deelblaadjes :
– langwerpig tot eirond
– top spits
– rand enkel of dubbel gezaagd
– voet afgerond
– veernervig
– wisselende beharing
– niet geurend bij wrijving

Stengel
– overhangend of rechtop
– kaal met doorns
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gele monnikskap : Aconitum vulparia

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
de bleekgele, langwerpige bloemen, die in eindelingse trossen staan

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Gele monnikskap is een zeer giftige, overblijvende plant van 50 tot 125 cm hoog. Ze groeit op kalkrijke grond in vochtige loofbossen, meestal langs beken. Ze staat op de rode lijst en is uiterst zeldzaam. Ze wordt ook aangeplant.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Gele monnikskap bloeit vanaf juni tot en met augustus met lichtgele bloemen. Het bovenste kelkblad is helmvormig, meer hoog dan breed. Dat betekent dat er ook 1 of meerdere onderste kelkbladen zouden moeten zijn. Er is geen duidelijk onderscheid te maken tussen kelk- en kroonbladen. De bloemen bestaan uit 5 bleekgele, kort behaarde bloemdekbladen, waarvan het bovenste hoger is dan breed en helmvormig. De nectar zit bovenin het helmvormige deel. Alleen insecten met een lange tong (voornamelijk hommels) kunnen bij de nectar. De bloeiwijze is een tros aan het einde van de stengel en zijstengels. Per bloem ontstaat meestal 3 vruchten.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren zijn in omtrek bijna rond, handvormig gedeeld, niet tot aan de basis ingesneden (de bladeren van blauwe monnikskap zijn wel geheel ingesneden). De slippen zijn breder dan 1 cm.

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

ranonkelfamilie (Ranunculaceae)
– overblijvend
– uiterst zeldzaam
– op de rode lijst
– 50 tot 125 cm

Bloem
– bleekgeel
– vanaf juni t/m augustus
– tros
– buisvormig
– 15 tot 22 mm
– 5 bloemdekbladen, niet vergroeid
– meer dan 20 meeldraden
– 3 stijlen

Blad
– enkelvoudig
– handvormig gedeeld
– slippen in 3-en en breder dan 1 cm
– top spits
– rand onregelmatig gezaagd
– handnervig

Stengel
– rechtop
– kort behaard

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gelderse roos : Viburnum opulus

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– (hoge) struik met in juni witte, platte bloeiwijzen,
– waarvan de randbloemen duidelijk vergroot zijn of
– vanaf augustus met glanzend rode bessen én
– de handvormig gelobde bladeren

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Gelderse roos is een dichte struik van 1,5 tot 3 meter hoog met iets hangende takken. Ze is algemee voor komend in de lage landen. Ze groeit op natte tot vochtige, voedselrijke grond in loofbossen en struikgewas.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Gelderse roos bloeit in juni met witte bloemen, die in een platte, schermvormige bloeiwijze bij elkaar staan. De buitenste, steriele bloemen zijn vergroot, hebben vaak ongelijke kroonbladen en dienen om insecten te lokken voor bestuiving van de kleine bloemen, die in het midden staan. De kleine bloemen zijn regelmatig. De bloeiwijze van Gelderse roos doet schermvormig aan, maar is een tuil.

Het verschil is de plaats van aanhechting van de bloemstelen. Bij een scherm zitten alle bloemstelen binnen één scherm op dezelfde hoogte, bij een tuil op verschillende hoogte. In de bloeiwijze van Gelderse roos is de lengte van de bloemstelen ongelijk, waardoor de bloemen nagenoeg op dezelfde hoogte uitkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Blad en takken

 

De grote bladeren zijn handvormig, 3(soms 5)-lobbig en hebben een grof, onregelmatig getande rand. De bovenkant is kaal, de onderkant licht behaard. In de herfst kleuren ze prachtig donkerrood. Jonge takken hebben stompe kanten.

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

De bessen van Gelderse roos zijn licht giftig en daarom voor mensen niet rauw eetbaar. Gekookt kunnen ze wel gegeten worden. De bessen blijven tot ver in de winter aan de struik hangen. Pas wanneer ze bevroren zijn geweest worden ze door vogels en kleine zoogdieren gegeten.

Gelderse roos heeft een bloeddrukverlagende, hart ondersteunende, kalmerende en krampwerende werking. In de fytotherapie wordt Gelderse roos onder andere toegepast bij stress gerelateerde klachten als hoge bloeddruk, hartkloppingen, migraine of spierkrampen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Er zijn meerdere struiken met witte bloemen, zoals gewone en Amerikaanse vogelkers, gewone vlier en wilde lijsterbes. Gelderse roos is in bloei makkelijk van de andere te onderscheiden door de vergrote randbloemen in de bloeiwijze. Van de struiken met rode bessen is ze te onderscheiden door haar bladeren. Als enige heeft ze handvormig, grof getande bladeren.

 

 

vlier

 

 

 

Amerikaanse vogelkers

 

 

 

wilde lijsterbes

 

 

 

Algemeen

 

muskuskruidfamilie (Adoxaceae)
– struik
– algemeen tot vrij zeldzaam
– 1,5 tot 3 m

Bloem
– (room)wit
– juni
– vlakke tuil
– kleine 4 tot 7 mm
– grote 1 tot 2 cm
– stervormig
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– tegenoverstaand
– enkelvoudig
– handvormig
– top spits
– rand grof, onregelmatig getand
– voet afgerond of wigvormig
– hand- en veernervig
– zacht behaard

Takken
– rechtop

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Grote muur : Stellaria holostea

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

stellaria holostea-grote muur-02

 

 

 

Goed te herkennen aan

– de opvallende grote witte bloemen met vijf tot het midden gespleten kroonbladen en drie stijlen
– de ruw behaarde stengel, bladrand en middennerf

 

 

 

266px-Stellaria_holostea_Grote_muur_(2)

 

 

 

Algemeen

 

Grote muur is een overblijvende plant, die bloeit vanaf april tot en met juni. Ze groeit in loofbossen, langs heggen en bosranden en in beschaduwde bermen op vochtige tot vrij droge, matig voedselrijke grond en wordt 15 tot 50 cm hoog. Ze vormt grote bestanden. Grote muur is een plant van loofbossen en heggen. Ze groeit daar voorna-melijk in de bosrand en in wegbermen in de buurt van de bossen. De plant komt voor in Europa, Noord-Afrika en West-Azië.  Ze komt vrij algemeen voor in de Lage landen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

De bloemen hebben vijf tot het midden gespleten witte kroonbladen, die twee maal zo lang zijn als de kelkbla-den.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De stengel is vrij slap, maar met de afstaande stijve bladeren zoekt de plant steun bij andere planten. De stengel, de rand van het blad  en de onderkant van de middennerf zijn ruw behaard.

 

 

Close-up opname van bloemen van Grote muur op een houtwal in Twente.

 

 

 

Bijzonderheden

 

Vroeger werd sap geperst van grote muur gebruikt bij oogaandoeningen

 

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

anjerfamilie (Caryophyllaceae)
– overblijvend
– vrij algemeen tot ontbrekend
– 15 tot 50 cm

Bloem
– wit
– vanaf april t/m juni
– bijscherm
– stervormig
– 1,5 tot 3 cm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen
– 10 meeldraden
– 3 stijlen

Blad
– tegenoverstaand
– enkelvoudig
– lancetvormig
– top spits
– rand gaaf
– voet gevleugeld
– 1-nervig
– niet gesteeld

Stengel
– opstijgend
– behaard
– scherp vierkantig

zie wilde bloemen

 

 

botanische-tekening-extragr-grote muur

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

JOHN ASTRIA

Bosandoorn : Stachys sylvatica

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

 

Goed te herkennen aan
– de aarvormige bloeiwijze van in schijnkransen staande donker paarsrode lipbloemen en
– de breed eironde, behaarde, gesteelde bladeren (lijken op brandnetelbladeren)

 

 

 

 

 

Algemeen

 

Bosandoorn is een overblijvende, bij kneuzing van de bladeren onaangenaam ruikende, behaarde plant van 50 tot 100 cm hoog, die bloeit vanaf juni tot en met augustus op vochtige, voedselrijke grond in loofbossen en aan heggen. Ze kan schaduw goed verdragen. Bosandoorn heeft ondergrondse uitlopers, waardoor ze woekert en grote bestanden kan vormen. Ze is algemeen voorkomend.

 

 

 

 

 

 

Bloem

 

De bloeiwijze is een losse schijnaar aan het einde van de hoofd- en zijstengels. De schijnaar bestaat uit een aantal schijnkransen van meestal 6 donker paarsrode bloemen. De bloemen zijn tweelippig. Onder de helmvormige bovenlip staan de vier meeldraden en de stijl. De 3-lobbige onderlip is groter en heeft een patroon van witte lijnen en vlekken (honingmerk).

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De bladeren lijken veel op brandnetelbladeren; zonder bloemen lijkt bosandoorn op brandnetel. De bladeren zijn behaard, breed eirond met een hartvormige voet, spitse top en lange steel. De bovenste bladeren zijn wat minder breed, wel eirond en de steel is korter. De stengels zijn vaak boven het midden vertakt en roodachtig.

 

 

 

 

 

Toepassing

 

Vroeger werd bosandoorn gebruikt vanwege wondhelende, krampopheffende en zweetdrijvende eigenschappen.

 

 

 

 

 

Vergelijkbare soorten

 

Betonie : helder roze bloemen, bladeren langwerpig met hartvormige voet, zeer zeldzaam, op de rode lijst.

 

 

 

 

 

Stinkende ballote : lichtpaarse bloemen, bladeren eirond met afgeronde voet, zeldzaam voorkomend, sterk ruikend.

 

 

 

 

 

Akkerandoorn : bleekroze bloemen, zelden wit, vrij tot zeer zeldzaam, op de rode lijst.

 

 

 

 

 

 

Bosandoorn : donker paarsrode bloemen, alle bladeren eirond met hartvormige voet en gesteeld, sterk ruikend

 

 

 

 

 

 

Moerasandoorn : roze bloemen, bovenste bladeren zittend en langwerpig.

 

 

 

 

 


Algemeen

 

lipbloemenfamilie (Lamiaceae)
– overblijvend
– algemeen tot zeldzaam
– 50 tot 100 cm

Bloem
– donker paarsrood
– vanaf juni t/m augustus
– schijnkrans
– lipbloem
– 12 tot 18 mm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen, vergroeid
– 4 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– kruisgewijs tegenoverstaand
– enkelvoudig
– eirond
– top spits
– rand gezaagd
– voet hartvormig
– veernervig
– behaard

Stengel
– rechtop
– ruw behaard
– scherp vierkantig

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

 

 

Wilde akelei : Aquilegia vulgaris

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

2541480761_61680fe101-wilde

 

 

Goed te herkennen aan
de grote (3 – 5 cm), knikkende, paarsblauwe bloemen, met 5 uitstaande bloemdekbladen en 5 gespoorde nectariën in dezelfde kleur

 

 

60

 

 

 

Algemeen

 

Wilde akelei is een overblijvende plant van 45 tot 60 cm hoog. Ze groeit op vochtige, kalkrijke grond op lichte plekken in loofbossen, in beschaduwd grasland en in de duinen. Ze is vrij zeldzaam en wordt ook aangeboden als tuinplant. Als de kleur paarsblauw is, is het niet meer mogelijk om te bepalen of het gaat om wilde of door verwildering ontstane exemplaren. Andere kleuren, zoals wit, roze, rozerood of roodpaars, planten met gevulde bloemen of met bloemen met gereduceerd spoor zijn altijd exemplaren, die verwilderd zijn.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Wilde akelei bloeit vanaf mei tot en met juli met grote, paarsblauwe, knikkende bloemen, die in losse, armbloemige trossen aan het einde van de gebogen stengel en zijstengels staan. Na de bloei strekken de stengels zich en staan de vruchten rechtop. De bloemen hebben 5 uitstaande bloemdekbladen. De nectariën staan rechtop tussen de bloemdekbladen in, hebben dezelfde kleuren en aan de bovenkant een naar binnen gekromde spoor.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren zijn gesteeld, bovenkant groen en kaal, onderkant blauwgroen en behaard. De wortelbladen zijn het langst gesteeld, dubbel 3-tallig met gelobde blaadjes, de bovenste zijn 3-tallig tot 3-spletig, de hoogste bijna zittend.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

ranonkelfamilie (Ranunculaceae)
– overblijvend
– vrij zeldzaam tot zeldzaam
– ook als tuinplant
– 45 tot 60 cm

Bloem
– paarsblauw
– vanaf mei t/m juli
– armbloemige losse tros
– gespoord
– 3 tot 5 cm
– 5 bloemdekbladen, niet vergroeid
– meer dan 20 meeldraden
– 5 stijlen

Blad
– verspreid
– samengesteld
– (dubbel) 3-tallig tot 3-spletig
– top stomp
– rand gelobd of gaaf
– veernervig
– onderkant blauwgroen en behaard
– bovenkant groen en kaal

Stengel
– rechtop
– kort behaard
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

mijne kop a4