categorie : religie

Hebben gelovigen een intellectuele beperking? Volgens een groot aantal vaak geciteerde onderzoeken in progressieve kringen is het antwoord “ja”. Onderzoeker Burnham P. Beckwith voegde in 1986 tientallen studies samen, die samen een tijdsperiode van meer dan vijftig jaar besloegen. Hieruit concludeerde hij: “Het aantal gelovige mensen onder Amerikaanse studenten en volwassenen lijkt omgekeerd evenredig te zijn met intelligentie”.
In een recenter onderzoek ontdekte Gallup in 2008 dat 73 procent van alle mensen met een universiteitsdiploma beweert in God te geloven, tegenover 88 percent van alle mensen zonder zo’n diploma. Onder wetenschappers is het percentage gelovigen veel kleiner. Een uitgave van Scientific American uit 1999 versloeg het feit dat slechts 40 percent van alle wetenschappers in God gelooft. Andere studies ontdekten dat 7 procent van de leden van de National Academy of Science en slechts 3.3 procent van de Britse Royal Society fellows in God gelooft.
De scepticus concludeert hieruit dat heel erg slimme mensen (zoals hijzelf) niet in God geloven.
Mogelijke verklaring
Slimmere mensen zijn waarschijnlijk eerder geneigd om onbewijsbare geloofsovertuigingen in twijfel te trekken. Mensen hebben nu meer kennis dan vroeger. Zaken die vroeger nog een mysterie waren, zijn nu opgehelderd. Slimmere mensen hoeven voor een verklaring niet meer terug te vallen op een God. Volgens psycholoog Kanazawa is religie een bijproduct van de neiging van mensen om gebeurtenissen voortdurend te moeten verklaren. Mensen zijn evolutionair gezien ontworpen om achterdochtig te zijn en geloven in God omdat ze paranoia zijn.
Dat paranoïde gedrag was trouwens uitstekend voor de oude mens. Door voortdurend waakzaam te zijn, beschermde de mens zichzelf en zijn familie en stam. Maar dat is nu niet meer nodig. Intelligentere kinderen hebben volgens Kanazawa een grotere kans om op te groeien tegen hun natuurlijke, evolutionaire neiging om in God te geloven in en worden atheïst.
Een kwestie van IQ
Richard Lynn, een professor in de psychologie, ziet het als volgt: “geloof in God is gewoonweg een kwestie van IQ.” Hoe hoger het IQ, hoe groter de immuniteit voor godsdienstige overtuigingen. En dus is het aan de knappe koppen om de toverspreuk van de godsdienst te doorbreken door de bijgelovige, door demonen geplaagde wereld te verlichten. Een groep die zich hierop toelegt, is “The Brights”. “Bright” betekent namelijk “briljant” en zou wel eens op een opgeblazen ego kunnen wijzen.
Brights zijn mensen die “het naturalisme omarmen, met het doel om sociale en burgerlijke acties te ondernemen die ontworpen zijn om een samenleving te beïnvloeden die anders alleen maar gevuld zou zijn met bovennatuurlijke ideeën.” Een van hun supernova’s is Richard Dawkins. In het voorwoord van zijn boek “God als misvatting” steekt Dawkins zijn doel niet onder stoelen of banken: “Als dit boek werkt zoals ik het bedoeld heb, dan zullen godsdienstige lezers die het boek openen atheïsten zijn wanneer zij het boek dichtslaan.”

Kunstmatige intelligentie
Men kan zich vraag stellen of iemand die niet gelooft in een God intelligent mag worden genoemd, omdat alles wat wij geloven over onze wereld, de menselijke aard, het doel van het leven, morele ethiek en bijna alle andere onderwerpen, afhankelijk is van wat wij geloven over de oorsprong ervan. Het is verrassend dat er geen unanieme overeenstemming bestaat over wat intelligentie eigenlijk is. Behalve dan wanneer intelligentie datgene is wat gemeten wordt in een intelligentietest.
Wanneer we de verschillende woordenboeken erop naslaan, blijkt intelligentie geassocieerd te worden met het vermogen om te leren en kennis aan te wenden. De meest alomvattende definitie wordt wellicht gevonden in het artikel “Mainstream Science on Intelligence“, dat in 1944 in de Wall Street Journal werd gepubliceerd en werd goedgekeurd door maar liefst 52 onderzoekers:
Intelligentie is een heel algemeen mentaal vermogen dat, onder andere, te maken heeft met het vermogen om te redeneren, te plannen, problemen op te lossen, abstract te denken, complexe ideeën te bevatten, snel te leren en van ervaring te leren. Het is niet slechts het opdoen van kennis uit boeken, of een bepaalde academische vaardigheid, of het pienter slagen voor proefwerken.
In plaats daarvan weerspiegelt intelligentie een breder en dieper vermogen om onze omgeving te kunnen begrijpen – het ‘snappen’, het begrijpelijk maken van de dingen om ons heen, het ‘uitvogelen’ van wat te doen.
Wanneer intelligentie op die manier gedefinieerd wordt, dan blijkt ze onlosmakelijk verbonden te zijn aan ons wereldbeeld: het mentale model dat wij gebruiken om de wereld en onze plaats daarin te begrijpen. De oplossing van problemen en de beïnvloeding van onze omgeving zijn afhankelijk van het rationele vermogen van onze gedachten om dingen begrijpelijk te maken, maar zij zijn ook afhankelijk van de niet-rationele bekwaamheid van ons hart om die begrijpelijkheid toe te passen.
Iemand die invulling geeft aan zijn leven volgens een levensbeschouwing die overeenstemt met de manier waarop de wereld werkelijk in elkaar steekt, legt daarom eigenlijk werkelijke intelligentie aan de dag, terwijl iemand die invulling geeft aan zijn leven volgens een afwijkend wereldbeeld eigenlijk een kunstmatige intelligentie aan de dag legt.

kunstmatige intelligentie
De grootste mysteries
Onlangs publiceerde Live Science de tien grootste onopgeloste mysteries in de wetenschap. Het is niet verras-send dat de helft hiervan te maken had met de oorsprong van het heelal en het leven. Ik zeg “niet verrassend” omdat vragen over het ontstaan van het heelal, het leven en het bewustzijn buiten het bereik vallen van een discipline die alleen maar naturalistische verklaringen toestaat. Een van die grote mysteries is de vraag wat de drijfveer is van de evolutie. Gezien de overweldigende complexiteit van de biologische wereld vraagt evolutionair wetenschapper Massimo Pigliucci zich af of natuurlijke selectie het voortstuwende proces achter de evolutie is, of dat er nog andere eigenschappen van materie zijn die een rol spelen.
De mogelijkheid dat het leven het doelgerichte product is van een intelligentie wordt niet overwogen. Totdat dit gebeurt zullen wetenschappers zich gedwongen zien om hun onwetendheid te bedekken met naturalistische theorieën. Een zogenaamde “Brights” vertelde dat het naturalisme, in tegenstelling tot de Godhypothese, vrij zou zijn van onfalsifieerbare variabelen. Een goede theorie is falsifieerbaar. Dat wil zeggen dat als de theorie niet klopt, dat er een manier moet zijn om daar achter te komen.
De man vergat erbij te zeggen dat zijn hele wereldbeeld bol staat van dergelijke variabelen: fantastische theorieën die slechts gebouwd zijn op de wil om ze te geloven en die bijeen worden gehouden met de treksterkte van een halo. De meest geavanceerde theorieën komen voort uit de verontrustende erkenning dat wij op de aarde wonen, waar alle factoren precies op elkaar zijn afgesteld om het leven mogelijk te maken, en dat het leven daarom op de rand van de afgrond staat.
Theoretici proberen wanhopig om deze precies afgestelde randvoorwaarden te verklaren. Zij zijn op de proppen gekomen met de “multiversum“ theorie die zegt dat er een oneindig aantal universa bestaat, waardoor het bestaan van onze eigen, bewoonbare thuisplaneet gegarandeerd is. De leek krijgt af en toe een hint wanneer vooraanstaande onderzoekers als Alan Guth dit vertelsel met verve presenteren. Het is triest dat een dergelijke wanklank onder de gezaghebbende wetenschappers geen uitzondering is.
Wanneer andere “gatenvullers” als emergentie en macro-evolutie aan het verhaal worden toegevoegd als verklaringen voor het biologische leven, het menselijke denken en de encyclopedische informatie in het genoom, dan leest het vertelsel van het naturalisme meer als een boek van de broeders Grimm dan Newtons Principia Mathematica.
Het onvermijdelijke alternatief
Het universum is óf de doelbewuste schepping van een intelligente Ontwerper, óf het toevallige product van een of andere pre-kosmische, onintelligente materie. Als wij de Ontwerper afwijzen omdat Hij niet zal buigen voor onze empirische methodes, dan hebben we alleen nog het scenario dat afhankelijk is van een hele horde andere dingen.. die net zo onbuigzaam zijn. En dan hebben we het nog niet eens over het hopeloze karwei om het bestaan van kunst, muziek, literatuur, dichtkunst en taal uit te leggen.


preview en aankoop boek “De Openbaring “:

John Astria