Tagarchief: scivias

Liber Vitae Meritorium

Standaard

.

.

hildegard von bingen

.

.

Liber Vitae Meritorum

.

e8581d_844c4fb1e80c432c84b5fb6861b9587d

.

Hildegard schreef het boek Liber Vitae Meritorum tussen 1158 en 1163. Het is een belangrijke schakel tussen Hildegards eerste werk, Scivias, en het Liber divinorum operum. Hildegard gaat hierin namelijk via uiteenzettingen over de heilsgeschiedenis, de zin van het leven en het streven van de mens naar eeuwig heil over naar het ontvouwen van haar kosmologische visie op wereld, mens, micro- en macrokosmos en de verhoudingen hiertussen. Geen enkel afschrift werd gedocumenteerd, wat misschien te verklaren is door de mindere bekendheid van het werk.

‘Aan het begin van mijn eenenzestigste levensjaar, dus in het jaar 1158 na de menswording van de Heer, toen de apostolische stoel bedreigd werd en keizer Frederik het Roomse Rijk bestierde, toen hoorde ik een stem uit de hemel tot mij spreken: Jij die van kindsbeen af door de Geest van de Heer niet op lichamelijke, maar op geestelijke wijze onderwezen bent in het zuivere waarnemen, verkondig nu dat wat je hoort en ziet.

Want vanaf het begin van je visioen worden je enkele beelden als het ware zo vloeibaar als melk getoond; andere worden je als een verkwikkende, licht verteerbare spijs aangeboden en weer andere worden jou als vast en volvet voedsel opgediend. Schrijf dus wederom zoals ik het wil en niet zoals je het zelf zou willen!

En ik begon te schrijven zoals een zeker man getuigen kan, die ik, zoals ik reeds in vroegere visioenen heb gezegd, in het geheim gezocht en gevonden had, en zoals ook een zeker meisje getuigen kan, dat mij zo behulpzaam was. En wederom hoorde ik de hemelse stem die tot mij sprak en mij als volgt onderwees.’  

De man van wie sprake is, is uiteraard de monnik Volmar, met wie zij steeds samen haar werken neerschreef. Het meisje is niet Richardis, want die is dan al gestorven. Kennelijk heeft Hildegard een nieuwe secretaresse. Het Liber Vitae Meritorum behandelt een groot aantal deugdenopposities, paren van deugden en ondeugden. Het Latijnse woord voor deugd is virtus. Dit woord wordt ook vertaald met ‘kracht’. Deugd en kracht zijn dus semantisch verwant. Wie deugdzaam leeft, is sterk.

De middeleeuwse deugdenleer wordt gekenmerkt door de vier zogenaamde kardinale deugden: de prudentia (de bezonnenheid), iustitia (de rechtvaardigheid), temperantia (de gematigdheid) en fortitudo (de moed). Deze deugden zijn van klassieke oorsprong en het eerst geformuleerd door Plato. (Pansters 2007, 12). In Hildegard haar tijd waren deze deugden min of meer vanzelf onderdeel van het collectieve morele bewustzijn.

Die christelijke deugdenleer wordt gedomineerd door de drie theologische deugden: fides, spes, charitas (geloof, hoop en liefde). Deze zijn expliciet geformuleerd door Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs (1Kor:13,13). In vrijwel alle brieven van Hildegard komen een of meer van deze theologische deugden voor. Hildegard eindigde heel vaak met de fortitudo-wens: wees moedig en sterk in de strijd.

Ze veroordeelde dikwijls het gebrek aan prudentia, bijvoorbeeld het onbezonnen gedrag van de priesters, dat bovendien dikwijls ook nog gekenmerkt werd door de hebzucht, en dat is het tegenovergestelde van de temperantia. Uiteraard waren ook de theologische deugden dikwijls direct of indirect onderwerp van haar geschriften. Kortom, Hildegard voegde zich in eerste instantie in het deugdenschema van haar tijd. We herkennen dat ook in het Liber Vitae Meritorum.

.

Het Liber Vitae Meritorum

.

Hildegard tekent in haar LVM eerst een grote, heldhaftige, goddelijke gestalte die zich uitstrekt van de ultieme hoogte tot de uiterste diepte. Dat is haar favoriete voorstelling van de kosmische dominantie van de godheid, de oneindigheid van God in Zijn alomvattende bereik. God verbindt het universum en de peilloos diepe afgrond, te midden waarvan de aarde en de mens zich bevinden.

De goddelijke man wordt vervolgens door Hildegard in al zijn grootsheid minutieus beschreven. Voor zijn mond bevindt zich een helderwitte wolk waar de man in blaast en terwijl hij dat doet ontstaan er drie nieuwe wolken: een vuurwolk, een donkere onstuimige wolk en een schitterend witte wolk.

.

sacred-mysteries_2115215c

.

De vuurwolk symboliseert de eenheid van de positief op elkaar en op God gerichte levende wezens; zij voelen door hun deugdzaamheid een innige verwantschap met elkaar en met God. De donkere, woeste wolk bevat de zondige zielen die door hun ijdele, eenzijdige gerichtheid God niet meer zien. En in de helderwitte wolk bevinden zich de zon en de maan die alles verlichten. Als zodanig is deze wolk een zinnebeeld van de menswording van Christus.

Het werk is verdeeld in zes delen en in de eerste vier delen keert de gestalte zich achtereenvolgens naar het oosten en het zuiden, naar het westen en het noorden, naar het noorden en het oosten en naar het zuiden en het westen. In het vijfde deel draait de man volledig rond van windrichting naar windrichting om tenslotte in deel zes alle zones en zichzelf tegelijkertijd in beweging te zetten.

In alle delen vinden discussies plaats tussen de deugden en hun opponerende zonden. Eigenlijk is dit hele boek een literair-visionaire weergave van de strijd tussen het het Goede en het duivelse kwaad. Hildegard behandelt vijfendertig deugd-zonde opposities, waarvan hier de drie theologale deugden:

  • amor coelestis, de hemelse liefde tegenover de aardse;
  • fides, het geloof, tegenover het ongeloof;
  • spes, de hoop tegenover de vertwijfeling;

één van de vier kardinale deugden, de fortitudo, tegenover de indolentie en tot slot bespreken we de visie van Hildegard op de onkuisheid.

Hier begint het boek over de Deugden en de Zonden, uit het Levende Licht openbaar gemaakt door een eenvoudig mens. (…).

.

Aardse liefde en hemelse liefde

.

De eerste gestalte had de vorm van een mens en hij was zwart als een neger, en hij was naakt, en met zijn armen en met zijn onderbenen omklemde hij een boom onder zijn takken, waaruit de mooiste bloesems ontsproten. En met zijn handen trok hij die bloemen naar zich toe en hij zei: Ik houd alle koninkrijken ter wereld vast in hun bloemenpracht.

En waarom zou ik verdorren, nu ik vol zit met al die groenkracht? Waarom zou ik leven als een grijsaard, terwijl ik bloei zoals de jeugd? Waarom zou ik het prachtige zien van de ogen met blindheid omfloersen? Als ik zo zou doen, zou ik me moeten schamen. Zolang als ik kan genieten van de schoonheid van deze wereld, zal ik dat vrolijk doen. Een ander leven is mij onbekend en ik ontken de praatjes die ik erover hoor.

En toen hij dat zei verdorde de hiervoor genoemde boom tot aan de wortel en hijzelf verdween in de hierboven genoemde duisternis en het beeld vervaagde er totaal door. En ik hoorde uit de donkere wolk een stem die aan deze gestalte zei: Je bent ongelooflijk dom, als je denkt in een vonk van de as reeds het volle leven te bezitten; en je zoekt niet dat leven, dat in de schoonheid van de jeugd nooit verdort en dat ook in de ouderdom nimmer teloor gaat.

Jij mist ook alle licht en je bevindt je in een zwarte duisternis en je bent in het menselijk verlangen verstrikt geraakt als een worm. En je leeft als het ware maar een enkel moment, om vervolgens als hooi te verdorren en zo val je in het meer des verderfs. En daar zal je eindigen met al de omarmingen van die dingen die je in je huidige situatie nu ‘bloesems’ noemt.

 Ik echter ben de zuil van de hemelse harmonie en ik leg me toe op álle levensvreugde. Ik wijs het leven niet af, en alles wat schadelijk is, versmaad ik, zoals ik jou ook veracht. Ik ben voor alle deugden een spiegel, waarin elke gelovige zich helder bekijken kan. Jij echter bewandelt nachtelijke paden, en je handen doen de verkeerde dingen. (LVM, I, 14)

Hildegard waarschuwt in dit fragment de lezer voor een beperkte, hedonistische levensopvatting. Wie alleen uit is op kortstondig genieten, doet de verkeerde dingen en zal uiteindelijk alle groenkracht en zichzelf verliezen. Wie echter de hemelse liefde bezit, richt zich op alle deugden en zal de hemelse harmonie rotsvast, als een zuil, dus voor altijd, ervaren.

De tijdelijke zelfgenoegzaamheid moet plaatsmaken voor de blijvende hemelse liefde, die verder gaat dan de kortstondige bevrediging van zintuiglijke verlangens. De nu volgende dialoog tussen geloof en ongeloof uit deel drie van Liber Vitae Meritorum is oppositioneel geformuleerd. Vooral dat wat gezegd wordt door het ongeloof doet opmerkelijk eigentijds aan.

Ook heden ten dage woedt in filosofenland weer de strijd tussen geloof en ongeloof, toegespitst op de vraag hoe het toch mogelijk is dat weldenkende wetenschappers nog in God geloven, alsof er nooit een Verlichting is geweest.  Welnu, Hildegard heeft – al ver voor de Verlichting –  een antwoord gegeven. Eerst geven we de vertaling van het visionaire beeld en de woorden van het ongeloof en vervolgens van het antwoord van het geloof.

.

Geloof en ongeloof

.

En de vijfde gestalte had de vorm van een mens zonder hoofd en van de knieën tot de voetzolen was hij in duisternis gehuld. En op de plek van zijn hoofd was niets te zien, behalve dat die plek overal vol zat met zwarte ogen; tussen die ogen zat er één, zo leek het, op zijn voorhoofd en dat oog flikkerde soms als een fonkelend vuur. De rechterhand had hij op zijn borst gelegd, in de linkerhand hield hij een staf en hij had een zwarte mantel omgeslagen. En hij zei: Een ander leven ken ik niet dan dit hier, dat ik kan zien, en voelen en aanraken.

Wat heeft een leven dat niet zeker is, mij dan te bieden? Van dit leven kan ik zeggen: Het is er of het is er niet. En hoe ik ook zoek en uitzoek en rondkijk, en luister en wetenschap bedrijf, ik vind niets anders. Als ik dan soms iets wat de natuur mij toont, opmerk en dat te baat neem, zou mij dat dan schaden? Ik bewandel nimmer paden, en ik bedrijf geen wetenschap in gebieden die ik niet goed ken.

Want als ik wil vliegen op de vleugels van de winden, dan zal ik ter aarde neerstorten; of als ik de zon of de maan vraag wat ik moet doen, dan zullen zij mij weinig antwoorden; en mocht mij iets ter ore komen, dan weet ik niet of het mij van nut zal zijn of zal schaden. Ik weet immers niets over wat mij zoal wordt voorgespiegeld; alleen als ik het zie, dan weet ik het.

Ik hoor ook veel heil voorspellende verhalen en veel preken en veel doctrines die ik niet begrijp en daarom zal ik dat doen wat mij het meest van nut zal zijn. En wederom hoorde ik uit de donderwolk de stem die een antwoord gaf aan deze gestalte: O wat ben je toch een gemeen stuk vreten, je bent een list van de duivel die in zijn borst alles wat rechtvaardig is, verloochent.  Je geeft te kennen net zo te zijn als die borst van hem.

Want de stellingen van jouw denken nijgen naar de duivel, die aan jouw rechterkant staat; daarom zijn ook jouw ogen zo verduisterd dat je niet kunt zien de weg van jouw heil die opstijgt ten hemel. Je bent nacht en zo samengedrukt dat rechts op links valt. Je rechterkant drukt je immers te neer en hierdoor is jouw opstijging roemrijk, omdat het slechte geweten de dienstmaagd van het goede wordt genoemd.

Deze wil echter niet als de dienstmaagd dienen, zoals ook de domina de onderdanige diensten van de dienstmaagd niet zal uitvoeren: en daarom heeft zij een eerbiedwaardige naam, en wordt zij domina genoemd. Jij echter gaat voort als een veroordeelde, omdat je het vonnis van de rechters over je hebt afgeroepen, omdat je alles ontvlucht wat in je geloof licht zou kunnen worden.

Jouw ‘verstandige geredeneer’ leidt bij de mensen die jij bedriegt steeds tot zonde, omdat je niet wilt wandelen op de weg van de bonafide leermeesters. Ik echter prijs God samen met de engelen in geloof, omdat ik alles wil wat van God is. Met de cherubijn schrijf ik alle geboden op die Hij uitvaardigt en die hij bij God ziet.

En zo beslis ik ook door de profeten en door de wijzen en door de geleerden over alle dingen. Alle koninkrijken ter wereld gezamenlijk schitteren in mij door de gerechtigheid van God; want ik ben een spiegel van God, omdat ik ook in alle voorschriften van God stralend te zien ben.

Aldus spreken ongeloof en geloof. Het fragment begint met de sinistere tekening van het ongeloof in de vorm van een in het zwart gehulde manspersoon die op het eerste gezicht doet denken aan een hoofdpersoon uit een eigentijds derderangs horrorverhaal: allemaal zwarte ogen en één oog dat, op zijn voorhoofd, als het ware bliksemend oplicht. Je kunt erbij griezelen.

En dat is nu precies de bedoeling van Hildegard. De griezel is het symbool van het ongeloof. Hij lijkt veel ogen te bezitten. En dat middeleeuwse beeld kennen we ook uit het werk van Hildegard waar ogen wijzen op wijsheid. Denken we maar aan het visioen uit Scivias. In dat visioen was God volledig met ogen bezaaid. God als zetel van de Wijsheid, de Sapientia.

Maar de ogen van deze figuur zijn zwart en zij zijn als zodanig dus geen tekenen van het licht, maar van de duisternis; de figuur kan er, in zijn ongeloof, niet mee zien. Er is slechts één oog dat af en toe wat flikkerend oplicht en dat weliswaar iets kan zien. Het oog kan kennelijk niet het ware en het goede onderscheiden omdat het niet het licht van het geloof in zich heeft.

De cycloopachtige figuur is een rationalist, een ongelovige thomas, die alleen in dat gelooft dat hij met zijn zintuigen kan waarnemen. Hij moet kunnen aanraken, voelen en zien en zal nimmer aanvaarden dat het goddelijke de wereld overstijgt.

De in het zwart geklede griezel doet met zijn staf ook denken aan de duivel en aan de dood en hij wordt door het geloof uitgemaakt voor al wat mooi en lelijk is. Hij verwerpt de signalen van zijn geweten, dat immers de mens de paden naar het goede zou moeten wijzen. Hij blijft in de duisternis van het ongeloof omdat hij ervan uitgaat dat het denkvermogen van de mens alleen zaligmakend is, terwijl dat slechts één aspect is van het menselijk deel van de ziel.

Hildegard wijst erop dat geloven betekent dat de mens moet vertrouwen in de Schrift, in het Woord van God. Wie leeft en streeft volgens Zijn geboden en voorschriften zal in het licht mogen leven en verwachtingsvol mogen sterven.

Hildegard speelt in deze tekst met de antithese licht en donker. Wie het hemelse licht wil ervaren zal de duisternis van de werkelijkheid moeten trotseren en zal moeten durven loslaten. De gelovige gaat op zoek naar het licht van de Eeuwige achter de duisternis en wordt daarbij geleid door de engelen, de profeten en de priesters van de goede soort.

Wie God wil zien, aanraken en ervaren zal het dwaallicht van de menselijke rationaliteit moeten loslaten en daar is durf voor nodig. Het woord dat Hildegard gebruikt voor geloof is ‘fides’ wat samenhangt met het werkwoord ‘fidere’ dat ‘vertrouwen’ betekent. Hildegard plaatst God in de vertrouwenspositie, omdat zij gelooft dat God Zijn Woord gestand doet. Zij heeft het gedurfd door de duisternis heen te vechten en daardoor ervaart zij het Levende Licht.

.

.

voorpagina openbaring a4

.

.

3d-gouden-pijl-5271528

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

JOHN ASTRIA

Advertentie

Eenentwintigste Miniatuur : tweede visioen van het Derde Boek

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

.

.

.

.

Eenentwintigste Miniatuur: Tweede visioen van het Derde Boek

.

.

Scivias%20T%2021_Boek%20III,2

.

.

Deze miniatuur biedt ons het algemeen overzicht van de Stad Gods. Vóór de tweede Persoon van God, de Lichtende Gezetelde van wie al het licht uitgaat, strekt zich de plattegrond uit van een stad. De stad heeft een vestingwerk, is viervoudig ommuurd en verstevigd met torens.Trouw aan de tekst van Hildegard heeft de miniaturist gepoogd een overzicht te geven van zijn geheel en zijn onderdelen.

De figuur in het rood is Christus, de Lucidens Sedens of de lichtende gezetelde in het Oosten. Rechts van de Lucidens Sedens begint een muur die de meest lichtgevende van de vier is. Hij wordt dan ook in het zilver weergegeven. Deze muur, die de lucida pars genoemd wordt (het deel dat licht uitstraalt), loopt van het oosten naar het noorden.

Ongeveer in het midden ervan staat een brede toren met kantelen, die Hildegard de toren van het plan van het werk Gods ( de Turris praecursus voluntatis Dei ) noemt. Verderop verheft zich de kolom van het Woord Gods, een soort boom waarvan op iedere tak een menselijk hoofd is afgebeeld. Tussen deze twee torens zullen we straks een poort, die toegang geeft tot de stad zelf, zien open gaan.

Waar de lichtgevende muur in het noorden de driedelige muur welke naar het westen loopt raakt, zien we een hoogst merkwaardige kop omgeven door drie blauwwitte vleugels. Een zeer opvallend symbool van de Zelus Dei, de vurige ijver Gods, die met haar brandende ogen de duivel in het noorden bedreigt.

Op de plattegrond zien we, vanaf de Zelus Dei aan de noordzijde, in westelijke richting een schans opgeworpen van drie evenwijdige muren. Het gaat om muren die door de gelovige mensen opgetrokken worden. In de westhoek zien we een rode kolom uitgebeeld. Deze rode zuil is een zinnebeeldige weergave van de openbaring van het mysterie van de H. Drievuldigheid op het einde der tijden.

Immers toen de zon in het westen reeds onderging en de avond aanbrak, is dit grote geheim door het mensgeworden Woord geopenbaard. Tussen het westen en het zuiden zien we twee torens in aanbouw. De eerste is de toren van de Mensheid van het Woord en is bijna voltooid. Verderop in de zuidhoek wordt de grote toren van de Kerk van het Godsvolk opgetrokken door de gelovigen zelf, die langs ladders stenen naar boven brengen.

Zo vinden we in het zuiden, pal tegenover het noorden waar de duivel woont, de plaats waar de Kerk wordt opgetrokken. De torens worden in het zuiden gebouwd omdat daar de plaats gedacht werd van het oorspronkelijke aardse paradijs.

De laatste muur, nog in aanbouw,  is die van het zuiden terug naar het oosten, waar de Lichtende zetelt. Als deze voltooid is, zal de volledige openbaring van de wederkomst van de verrezen Heer plaats vinden. In de tien volgende visioenen en miniaturen wordt de symboliek van al die onderdelen van de Stad Gods verder uitgewerkt. We zien dat héél het bouwwerk gaat om een verdedigingswerk in de strijd tussen God en de duivel.

God wil de mensheid, door de duivel uit het paradijs geroofd en weggevoerd naar diens rijk der duisternis in het noorden, terugleiden naar het zuiden. Daar wil God samen met de mensen van goede wil het nieuwe paradijs, n.l. de Kerk, opbouwen. De gelovigen die vanuit het noorden naar het zuiden komen om de slottoren van de Kerk te bouwen, moeten evenwel verdedigd worden tegen de aanvallen van de vorst der duisternis, die in het noorden heerst.

.

De voorstelling van de miniatuur

.

God woont in het oosten, rechts van Hem in het noorden zetelt de duivel en links in het zuiden is het nieuwe paradijs gedacht. Het eerste wat God doet is een zware verdedigingsmuur bouwen in noordelijke richting om de eerste aanvallen van de duivel daaruit op te vangen.

Dan dreigt een dubbel groot gevaar vanuit de open westkant. Op dat ogenblik nodigt God de mens uit Hem te helpen en een driedubbele muur op te trekken van het noorden naar het westen.

In het westen komt de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid zelf als mens ons te hulp. Hij voltooit, samen met hen die hiertoe geroepen zijn, de muur van het westen naar het zuiden. Daartussen rijst de hoge toren van Zijn Mensheid op.

Zo komen we in het zuiden, waar door alle gelovigen steentje voor steentje de grote slottoren van de Kerk wordt opgetrokken. Daar kunnen de gelovigen van het Nieuwe Testament, grotendeels beschermd tegen de aanvallen uit het noorden, doorwerken.

Maar het einddoel, de afronding en voltooiing van het bouwwerk liggen in het oosten. Deze nieuwe muur van het zuiden naar dat eindpunt wordt even als de noordwest muur door de gelovigen zelf opgetrokken. Het Rijk Gods is tenslotte als een bouwwerk tot stand gekomen in een samenwerking van God met de vrije wil van de mens.

Deze hoofdgedachte van een samenspel tussen God en mens tegen duivel en zonde is eigenlijk de leidraad van heel het betoog van Hildegard over de wegen des Heren. Maar zij wil, in dit samengaan van God en mens tegen de duivel, graag de alles overtreffende grootheid van God naar voren brengen.Daarom zullen we bij de uitwerking van de vierkante plattegrond een grote afwijking ontdekken.

De eerste muur, die door God de almachtige Vader en de derde die door Gods Zoon in Zijn Mensheid worden opgetrokken, zijn beide twee maal zo lang als de tweede en vierde muur die de gelovigen mogen op metselen.

.

De dynamiek in de symboliek van het bouwwerk

.

Nog andere grondgedachten spelen mee in de symboliek van dit bouwwerk. De dynamiek van de uitvoering komt helemaal overeen met de dynamische beweging van de Bijbelse geschiedenis.Eerst de openbaring aan Abraham en de profeten van oost naar noord. Dan de hiërarchie en de ascese van de joodse wet van noord naar west, welke uiteindelijk verwijzen naar de grote openbaring van Christus over het mysterie van de H. Drievuldigheid.

Het is de bekering tot het geloof in het geheim van Gods Zoon dat dan verder de drijfveer uitmaakt van de bouw van de Kerk in het zuiden. En het is het verlangen naar de wederkomst van de Heer, dat de gelovigen de wilskracht geeft om de laatste muur te voltooien van het zuiden naar het oosten.

Deze drijfveer naar de voltooiing is toch weer een werk van God en mens samen. God geeft hiertoe de genade en de mens ontleent er zijn kracht, zijn deugd aan. Dit laatste begrip van deugdbeoefening vormt één van de grondideeën van de hele verhandeling van Scivias, speciaal van het derde Boek.

.

Verband tussen de macro- en de micro-ecclesia

.

Door dit thema van de dynamische beweging van de Bijbelse geschiedenis krijgen we te maken met een merkwaardig parallellisme tussen wat we zouden kunnen noemen de macro- en micro-ecclesia. De geschiedenis van de kerkopbouw, gezien vanuit het Oude Testament over het Nieuwe Testament naar de parousia (de wederkomst des Heren), herhaalt zich in het klein voor iedere mensenziel.

Dezelfde ontwikkeling, welke Hildegard ons schildert van de krachten Gods in de macro-ecclesia, kan elke gelovige ontdekken in zijn eigen geloofs- en deugdenleven. Het is omwille van deze les dat Hildegard zo uitvoerig ingaat op de deugdenleer. Zij ziet bij die opbouw van de grote Kerk, waarin God en mens samenwerken, zes groepen van deugden die de mens tot steeds grotere rijpheid helpen brengen.

.

De deugden in Scivias

.

In de volgende miniaturen 22 tot en met 31 trekt een stoet van gepersonifieerde deugden aan ons voorbij, die samen een moraliteit in beelden vormen.In de tekst van de visioenen worden we overstelpt met lange allegorische verklaringen van de kleding en de gebaren van deze personificaties. Hildegard zelf moet deze uitleg als onbevredigend ervaren hebben.

Na de voltooiing van Scivias heeft zij immers een echte moraliteit (toneelstuk) geschreven en muziek ervoor gecomponeerd. Deze draagt als titel ‘Ordo Virtutum’, wat men zou kunnen vertalen met ” De ontwikkeling van het deugdenleven”. Deze moraliteit liet Hildegard bij bijzondere gelegenheden door haar monialen op het plein voor haar kerk spelen, waarschijnlijk voor de toegestroomde pelgrims.

Bij de verdere uitleg van de miniaturen gaan we nog dieper in op deze deugdengroepen, waarbij men zal merken dat de beeldspraak erg gecompliceerd is. Daarmee hebben de miniaturisten zeker moeite gehad wat waarschijnlijk de reden is waarom de miniaturen van het derde boek, artistiek gesproken, niet de kwaliteit hebben van de voorafgaande.

.

.

3d-gouden-pijl-5271528

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

JOHN ASTRIA

Vierde hoofdstuk van Scivias

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

 

 

 

hildegard

 

 

 

OVER HET DERDE DEEL VAN HET BOEK SCIVIAS

 

In het derde deel van Scivias worden twee onderwerpen behandeld. In de eerste tien visioenen wordt de bouw beschreven van de Stad Gods in de loop van heel de heilsgeschiedenis, vanaf de zondeval tot en met de wederkomst van de Heer. In de laatste drie visioenen wordt de gruwel van de antichrist verhaald, het laatste oordeel en tenslotte de gelukzaligheid in de hemel.

 

Deze dertien visioenen worden geïllustreerd met 16 miniaturen. Daarvan zijn er vier bestemd voor de laatste drie visioenen. Zo resten ons dus 12 miniaturen te bespreken die bedoeld zijn als illustratie van de bouw van de Stad Gods. Die Stad Gods heeft een enorme betekenis in de beeldspraak van onze visionaire.

Terwijl Hildegard in het tweede boek van Scivias uitvoerig gesproken heeft over het aandeel van God in onze verlossing, wil zij nu het aandeel van de mens in dit werk laten zien. Zij doet dit onder het beeld van een stadsbouw, een middeleeuwse stad. Het is een stad die vanaf een hooggelegen punt geheel te overzien is, en die volgens een eeuwenoud eenvoudig schema is uitgevoerd.

In Italië treft men nog dergelijke stadjes aan zoals bijvoorbeeld San Gimignano in de buurt van Siëna. Als men daar op de hoge stadhuistoren staat, kan men bijna de hele plattegrond in één blik vangen. Om de betekenis van een stadsbouw te begrijpen zou men zelf in het bouwvak gewerkt moeten hebben in een tijd waarin alles nog handwerk was zonder de moderne hulpmiddelen.

Toen waren samenwerking van velen en een groot geduld de voornaamste vereisten om tot resultaten te komen. Of Hildegard zelf gemetseld heeft is niet bekend maar gezien haar zwakke gestel waarschijnlijk niet. Het is zeker dat zij er wel veel bij betrokken is geweest.

De eerste betrokkenheid van Hildegards bouwwerken was op de Disiboodsberg. Daar heeft zij ongeveer dertig jaar gewoond naast een abdij van benediktijnermonniken die juist in die jaren een grote abdijkerk bouwden. Dan heeft zij de leiding gehad bij de bouw van haar nieuwe klooster op de Rupertusberg bij Bingen, en op het einde van haar leven bij de verbouwing van haar tweede klooster in Eibingen.

De sterkste ervaring welke men opdoet bij de uitvoering van een groot bouwwerk is het scheppen van ruimten door muren langzaamaan hoger op te trekken. Men neemt bezit van ruimten die aangepast zijn aan menselijke maat en die uiteindelijk te verdedigen zijn tegen vijanden en waar men zich meester voelt. Alle leven is strijd, ook het leven van de Kerk. Zelfs God vecht tegen Zijn vijand, de duivel, het kwaad.

Het derde boek van Scivias laat ons de strategie zien van deze strijd, maar dan in middeleeuwse symbolentaal. God houdt Zijn verblijf in het Oosten, de duivel legert steeds in het Noorden. Deze plaatsbepaling in windstreken is een oeroud gegeven dat we uitvoerig terugvinden in de symboliek van de Bijbel.

Dit houdt verband met de geografische ligging van het H. Land. Oostelijk lagen de woestijnen, oneindig groots. Daar ligt de Sinaï waar God woont. Noordelijk lag de weg naar Babylon en vandaar kwamen steeds de vijandige legers. In het zuiden ligt Jeruzalem, de stad van vrede. In het westelijk ligt de zee, de blauwe bron van verkoeling en vruchtbaarheid. Uit deze symbolenwereld put Hildegard haar beelden om de situatie en het grondplan van de te bouwen Stad Gods te beschrijven.

 

 

 

 

pijl-omlaag-illustraties_430109

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

JOHN ASTRIA

Tweede Miniatuur: eerste visioen van het eerste boek

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

.

.

Hildegard von Bingen

.

.

Eerste visioen van het eerste boek

.

Deze miniatuur hoort bij het eerste visioen van het eerste boek van het driedelige werk Scivias. Het eerste boek bevat zes visioenen, die met negen miniaturen verlucht zijn.

.

In dit eerste visioen gaat het om de ontmoeting van God en de mens Hildegard. Terwijl Hildegard de Stem hoorde van Hem die op de berg zat, kregen die woorden de vormen en kleuren als in deze miniatuur weergegeven.

En de doordringende Stem sprak:

“Gebrekkige mens, stof van aardse stof, as van as, roep en spreek er over, hoe men in de verlossing welke alles herstelt, binnengaat. Stort jezelf uit als een overmatig rijke bron en doe deze van geheimen zwangere leer uitstromen, opdat door deze watervloed de priesters opgeschrikt worden die hun plicht verzaken en die ook nog vanwege de zonde van Eva jou als vrouw minderwaardig vinden. Wat je nu hoort en ziet, ontvang je niet door een mens, maar door de vreeswekkende hemelse Rechter wordt je dit van bovenaf gegeven, waar dit sterke licht steeds weer onder de voeten van de Lichtende die zetelt op de troon, in volle klaarheid opvlamt. Verkondig wat je nu geleerd hebt, hoe God die Zijn schepping met macht en goedheid regeert al degenen die Hem vrezen en Hem deemoedig dienen, overstroomt met hemelse verlichting en hen zo, als zij volharden op de weg der gerechtigheid, voert tot de vreugde van de ware aanschouwing’”.

In welke beeldvormen is deze toespraak in de geest van Hildegard geëtst? Om te beginnen: de stem van de openbaring komt van bovenaf. Zij ziet een hoge berg, een onwrikbaar volume met de kleur van ijzer. Deze kleur wordt een van de kern begrippen in heel de miniaturenserie. Hier is ijzer weergegeven met de kleur grijs, maar later zal dit bladzilver zijn.

Die ijzerkleurige berg is door zwarte lijnen in zeven heuvelen verdeeld. Waarom zeven? Het getal zeven komt in de Bijbel veelvuldig voor. Het duidt op een verandering, die na een periode zal aanbreken, met een nieuw begin als gevolg. Het is voor ons gemakkelijk aan te voelen, waarom voor de troon van de hoogste Rechter een berg getekend is. Hoeveel te meer dan voor mensen, die leefden van de Bijbel en zijn beelden.

Is de berg Sinaï niet de troon van God?  God gebruikt de berg als Zijn zetel en Hij verschijnt volledig in een gouden kleur, die nog sprekender gemaakt is door de rode lijnen die licht en vuur suggereren: een poging om het oogverblindende zo sterk mogelijk uit te beelden. Ook bij ons verwijst zo’n berg-zetel naar iemand die macht bezit.

“Maar”, zegt de hemelse Stem, “God regeert niet alleen met macht maar ook met goedheid!” Dit is aanschouwelijk voorgesteld door twee grote vleugels die zich van Gods schouders uitstrekken. Dat vleugels goedheid en bescherming kunnen uitbeelden, behoeft geen betoog, maar het is een originele vondst van de miniaturist de grote goedheid van God weer te geven door de vleugels het eigenlijke kader van de miniatuur ver te laten overschrijden. Deze uitbeeldingswijze zullen we ook in andere miniaturen tegenkomen.

Nu zegt de Stem, dat God diegenen met Zijn hemels licht overstroomt, die Hem vrezen en deemoedig dienen. Deze twee zielshoudingen zijn noodzakelijk om met God in contact te kunnen treden. Want men kan God wel vrezen en Hem toch niet dienen; denken we slechts aan de gevallen engelen.  De psalmist zegt immers van de deugd om God te vrezen: de Vreze des Heren is het begin van alle Wijsheid (ps. 110).

We zullen in een der laatste visioenen van Scivias de enorme betekenis van deze deugd ontdekken, doordat zij daar bij de gaven van de H. Geest behandeld wordt, omdat de Mensenzoon haar als garantie van Zijn zending aangehaald heeft (Luc. 4,18 – Is. 61,1-2).

Hier is deze deugd voorgesteld als een mensenfiguur die geheel overdekt is met een gekleurde tule, waarop aan alle kanten open ogen geborduurd zijn. Daardoor is haar waakzaamheid tegen het kwaad en haar streven naar het goede duidelijk aangegeven.

De andere figuur, een kind met een matkleurig kleed, duidt op de Armoede van Geest. Ze draagt witte schoenen, omdat ze graag de voetstappen van Gods Zoon volgt. Het is dit figuurtje, dat bijna hulpeloos haar handen in biddend gebaar ophoudt, dat rechtstreeks van de voeten van de Hemelse Vader met een gouden lichtstroom overgoten wordt, en wel zozeer, dat het gezicht niet eens meer te onderscheiden valt. Zo volkomen wordt haar geringheid opgenomen in de goddelijke liefdegloed.

We merken op dat rondom elk der twee figuren bundels licht met sterren geschilderd zijn. De tekst van Scivias zegt: allen die God vrezen, worden door Gods genade verlicht om hun goede werken te kunnen verrichten. Maar de mystieke begenadiging, rechtstreeks komend uit Gods licht, is alleen voor hen die dit geschonken krijgen als een charismatische gave ten bate van heel de Kerk.

In de berg, of beter in de zeven heuvels ziet men tien maal twee hoofden in een venster afgebeeld, en bij goed toezien bemerkt men, dat het ene hoofd twee rode koontjes heeft en het andere bleek is. Dit moet laten zien, dat er zielen zijn, die gezond zijn en volharden op de weg der gerechtigheid en weer anderen die lauw en slap zijn.

Ja, zegt de verklaring van Hildegard, Gods kennis kent de waarde van iedere ziel. En juist het mysterie van de vrije wil van ieder mens speelt een belangrijke rol in heel het betoog van het boek Scivias. Deze miniatuur, eenvoudig van opzet, is met weinig commentaar te begrijpen. De volgende is moeilijker maar ook mooier.

.

.

3d-gouden-pijl-5271528

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

JOHN ASTRIA

De Achttiende Miniatuur : zevende visioen van het Tweede Boek

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

 

 

 

 

 

 

De Achttiende Miniatuur:  Zevende visioen van het Tweede Boek

 

 

Scivias%20T%2018_Boek%20II,7

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

JOHN ASTRIA

De eeuwige moederliefde van God

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

.

.

hildegard

.

.

.

Een psalm van Hildegard: Laus Trinitati:

.

Geloofd zij de Drieëenheid, die klank en leven geeft

.

in het bestaan van alle schepselen 

.

.

scivias-t-11

.

.

Het mooiste visioen uit de Scivias is dat van de Drieëenheid (T 11 II,2): een mensengestalte omgeven door een cirkel van rood trillend vuur met daar omheen een cirkel van helder licht.

Hildegard heeft zelf geen titel aan dit visioen gegeven. Wel beschrijft ze in de tekst de Moederliefde van God: de ‘materna dilectio amplexionis Dei’ (de moederlijke liefde van Gods omhelzing).
Ze duidt de Vader aan door het zilver (trillend, levend licht), de Heilige Geest door goud (trillende, levende warmte) en het Mensgeworden Woord door saffierblauw, de Zoon (daaruit voortgekomen).

Hildegard ervaart in het visioen van de drie-enige God een levend licht. Dit levende licht komt naar haar toe en opent voor haar de geheimen van God. In dit visioen wordt voor haar een verborgen werkelijkheid getoond. Ze wordt betrokken in een diepte die alomvattend is en waarin de hele werkelijkheid ligt besloten.

Ze moet dit opschrijven: “Zoals het overeenkomt met de wil van degene, die alles weet, alles ziet en alles in de verborgenheid van zijn geheimenissen ordent.” (God, de algeest, alwetend, alwijs, alliefhebbend, almachtig) God werkt. God openbaart zich in haar visioenen, die zichtbaar worden door een goddelijke kracht. Ze ziet een volheid, die een dynamiek in zich heeft en die alles uit zichzelf tevoorschijn brengt en het een eigen bestaan geeft.

In dit visioen geeft de levende God aan zich te ervaren als oerkracht. God openbaart zich als een volheid die met een scherpe kracht overal ‘stroompjes van kracht’ (L. ‘rivulos fortium’: stroom van kracht, krachtstroom; van ‘rivus’ stromen) heeft geplant.

Deze ‘volheid’ verwijst naar de geheimen van God, de grond van alle dingen, waarin ‘al wat is’ leeft, beweegt en is. Alle schepselen zijn in hun oorsprong geplant door de levende God. In ieder mens, dier en ding bevindt zich een stroompje, een klein beekje (een stromende krachtbron, de geest) dat door Gods kracht is aangelegd.

.

.

Het stroompje van kracht

.

Dat betekent, dat al het geschapene niet in zichzelf bestaat. De oorsprong van alles ligt in de hand van de schepper, die de schepping ontworpen en geordend heeft. In hun oorsprong zijn alle schepselen verbonden met hun schepper. Ieder schepsel heeft een geheim in zich, dat in zijn oorsprong verwijst naar de levende God.

Dit geheim duidt Hildegard aan als ‘het beekje van kracht’ (de geest als stromende bron). Ieder schepsel heeft daardoor de mogelijkheid ontvankelijk te zijn voor de levende God. Ieder beekje is verbonden met de volheid, die de grote stroom van Gods leven is.

Deze ‘beekjes van kracht’ zijn altijd aanwezig en gaan aan alles vooraf. Door dit beekje ondergaat ieder schepsel de werking van Gods geheimen, ook de mens. De mens kan er niet over beschikken. Het geheim is er altijd, ook als de mens zich ervan afkeert, ervan vervreemd is en in zonden leeft.

.

.

.

levenskracht

levenskracht

Pasteltekening van John Astria

.

.

De moederliefde van God

.

De levende God wil werkzaam zijn als scheppende kracht. Zolang de beekjes onder stenen bedolven zijn en met ijs bedekt (de toestand van onbewuste vereenzelviging), kan de volheid niet naar het beekje toestromen. Zolang de mens in zichzelf besloten is (de stroom voor zichzelf houdt), kan de levende God de mens niet herscheppen en vernieuwen.

Hildegard beschrijft in dit visioen, hoe wij weer in verbinding met dit beekje van kracht kunnen komen. Daarvoor is het belangrijk dat dit beekje van kracht bevrijd wordt. In dit visioen beschrijft Hildegard hoe zij ziet, hoe God zichzelf opent en zich aan ons geeft (als Jezus, Gods Zoon). Dit aanbod krijgt gestalte in moederliefde. Deze moederliefde beschrijft Hildegard als natuurlijk, gevoelsmatig en opvoedend.

Als moederliefde stelt God zich geheel beschikbaar als voedende en behoedende. Als opvoedster leert de moederliefde van God de mens boetvaardigheid, opdat de band met de levende God wordt hersteld. De moederliefde van God opent de mens, waardoor hij deze liefde kan ontvangen en bevrijd wordt van de zonde.

Het is de moederliefde van God die ons weer in contact brengt met het beekje van kracht, waardoor wij ons kunnen openen voor de werking van Gods geheimen.  Dit proces beschrijft Hildegard in dit visioen. Hildegard ziet in dit visioen dat God werkt als een scheppende kracht in drie Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Deze dynamiek openbaart zich door met ons iets te doen en door ons om te vormen.

Deze omvorming heeft als doel dat wij weer contact krijgen met het oorspronkelijke leven dat ons is ingeschapen, namelijk het beekje van kracht, het geheim dat verbonden is met de geheimen Gods. Deze omvorming wordt door de moederliefde Gods in gang gezet. Hildegard gebruikt het moederbeeld om de verlossing te beschrijven.

.

.

.

Het visioen vanuit de spiritualiteit benaderd

.

Onder spiritualiteit wordt verstaan de voortgaande omvorming van een persoon, betrokken op een onvoorwaardelijke aanspraak. Er is sprake van spiritualiteit waar iemand antwoord geeft op de uitnodiging en het appèl, die de Eeuwige onontwijkbaar op hem of haar richt. Aan Mozes openbaarde deze Aanspraak zich als ‘Ik ben er’. Voor Jezus droeg zij de naam Abba, Vader.

Voor Hildegard van Bingen draagt zij de naam: het Levende Licht. Zij wordt door dat licht persoonlijk geroepen. Haar antwoord hierop krijgt vorm in haar leven, werk en haar geschriften. In het visioen van de Drieëenheid ontstaat er een betrokkenheid tussen de drie goddelijke personen, die zich als één licht en één kracht wil geven aan Hildegard.

Deze betrokkenheid is een uitnodiging aan Hildegard om zich te laten betrekken in Gods levende licht, dat aan haar de geheimen Gods openbaart. Het visioen is een mystieke ervaring. Mystiek betekent de ervaring van een verborgen zin of onzichtbare werkelijkheid, waarin iemand binnengevoerd wordt. De betekenis van de geheimen wordt aan haar getoond, doordat zij in deze verborgen werkelijkheid betrokken wordt.

Deze ervaring zet een proces in gang en brengt een verandering teweeg. Dit proces wordt vanuit de spiritualiteit een omvorming genoemd. Dit proces houdt in: loskomen uit de oude vorm (de oude mens) en ingaan in de nieuwe vorm (de nieuwe mens). Deze omvorming voltrekt zich als een geestelijk proces. De oude mens is een mens die nog ongevormd is ten aanzien van de vorm die als mogelijkheid aanwezig is (het beekje van kracht) en ongeordend voor zover hij hiervan afwijkt.

In dit visioen is het de moederliefde Gods die de oude mens bevrijdt en hem in contact brengt met het ‘stroompje’ van goddelijk leven (de menselijke geest), opdat de ‘volheid’ van Gods kracht (de algeest) de mens kan herscheppen naar Gods beeld en gelijkenis. Er is een voortdurende werking van de goddelijke kracht die de mens omvormt van ‘onvolmaaktheid’ naar ‘volmaaktheid’.

De goddelijke kracht duidt Hildegard in haar visioen aan als ‘volheid waaraan niets ontbreekt’ (de algeest). Deze werkt en ontvouwt zich in de ervarende persoon, opdat ‘al wat leeft’ tot ontwikkeling en voltooiing komt. Dit proces is daarom niet alleen dynamisch, maar ook structurerend, wat zich verwerkelijkt in de ervarende persoon.

In deze omvorming zijn de goddelijke dynamiek en de menselijke ervaring op elkaar betrokken. Als schering en inslag zijn ze voortdurend met elkaar verweven. Dit is een nooit eindigend proces. In het eerst visioen ‘De Verlosser’ heeft Hildegard gezien dat de schepping geschied door de drie goddelijke personen. De Vader ziet ze als een hellicht vuur, de Zoon als een hemelsblauwe vlam die in de zachte adem van de heilige Geest brandt.

Van deze goddelijke personen gaat een neerdalende beweging uit naar de mensheid op aarde. Deze beweging zet de geschiedenis in gang vanaf de schepping ‘in den beginne’ tot aan de menswording van de Zoon van God. De menswording van de Zoon van God is de openbaring van dit visioen: God deelt zichzelf mee.

In het visioen van de drie-enige God is er geen neerdalende beweging te zien van God uit naar de mensheid, maar een innerlijke beweging tussen de drie personen. Er is een levende dynamiek tussen hen. De personen van de goddelijke Drieëenheid werken op elkaar in, om zichzelf te openen als drie-enige God voor de mens.

Hildegard ziet dit als een dynamisch proces tussen het heldere licht en het rode vuur. Ze stromen door elkaar heen. ‘Dit heldere licht doorstroomt het hele rode vuur en dit rode vuur doorstroomt weer heel het heldere licht. En dit heldere licht en dit rode vuur stromen door heel deze mensengestalte zodat het één licht en één kracht van mogelijkheden vormt’.

Verder valt op dat er in het visioen van de drie-eenheid van God gesproken wordt over ‘een allerhelderst licht’ en een ‘allerzoetst rood vuur’. In dit visioen hebben het licht en het vuur een intensiteit in de hoogste mate. Ook valt op dat de hemelsblauwe vlam zich ontwikkeld heeft tot een ‘mensengestalte’ in de kleur van saffierblauw.

.

.

de ware en de valse Drievuldigheid

de ware en de valse Drievuldigheid

Pasteltekening van John Astria

.

.

.De tekst van het visioen over de drie personen :

Daarom zie je een allerhelderst licht, dat zonder smet van begoocheling (misleiding, onwaarheid), zonder smet van verduistering (gebrek aan inzicht) en zonder smet van bedrog (onwaarheid) de Vader aanduidt. (‘Vader’, licht, komt overeen met: denken).

En daarin de mensengestalte in de kleur van saffierblauw, die zonder smet van verharding (harteloosheid), zonder smet van (gevoelens van) afgunst en zonder smet van onrechtvaardigheid de Zoon openbaart, die voor de tijden als God uit de Vader is geboren en in de tijd als mens is geïncarneerd. (‘Zoon’, komt overeen met: voelen)

Datgene wat geheel brandt met een allerzoetst rood vuur, een vuur zonder smet van dorheid (levenloosheid), zonder smet van sterfelijkheid (levenskracht) en zonder smet van duisternis (bewustzijn) wijst op de heilige geest (‘Heilige Geest’, komt overeen met: bewuste kracht, waarnemen en willen), waaruit dezelfde eniggeborene van God, naar het vlees ontvangen en uit de maagd in de tijd geboren, een licht van ware helderheid in de wereld uitgoot.

Maar dat dit heldere licht geheel dit rode vuur doorstroomt en ditzelfde heldere licht en rode vuur weer samen de hele mensengestalte doorstromen, zodat het één licht in één kracht van mogelijkheden vormt. Dat betekent dat de Vader, die de rechtvaardigste gelijkheid is, niet zonder de Zoon en niet zonder de heilige Geest bestaat de goddelijke eenheid is onafscheidelijk in deze drie personen van kracht .

.

Waar dit Woord (Jezus) al het goede tot stand bracht, hen (de mensen) door zijn zachtmoedigheid naar het leven terugvoerde, die door de onreinheid van zonde (door de onbewuste vereenzelviging) verworpen waren en die niet meer in de heiligheid, die zij verloren hadden, in staat waren terug te keren (Jezus, komt overeen met voelen).

Want door deze levensbron (Jezus) kwam de moederliefde van Gods omhelzing tot ons die ons tot leven voedde en die onze helpster (parakleitos) in gevaren is en die de diepste en allerzoetste liefde is, door ons boetvaardigheid te leren (Jezus, komt overeen met voelen).

.

.

.

Gods krachtstroom in de mens

.

Hildegard wordt betrokken in een diepte, die alomvattend is en waarin de hele werkelijkheid ligt besloten. In deze diepte doorschouwt ze de grond van alle dingen. Hildegard ziet dat de geheimen van God de absolute oorsprong zijn van alle schepselen. In de diepte ziet ze een oerkracht die al het geschapene heeft geplant: ‘Deze volheid heeft met een scherpe kracht stroompjes van kracht geplant’. De volheid van Gods levenskracht heeft beekjes geplant.

Ieder schepsel heeft een ‘beekje van kracht’, dat ontspringt aan de volheid van Gods levensstroom. In dit visioen ziet ze dat de schepping niet is ontstaan uit een niets of uit een oerknal. Ze schouwt de geheimen van God als een levensbron, als een volheid waar al wat leeft uit voortkomt. Hildegard schouwt dat de oorsprong van de dingen niet in de dingen zelf ligt. De schepping bestaat niet in zichzelf. God is de bron van al wat bestaat.

Het stroompje van kracht (de geest als bron) bevindt zich in ieder schepsel. Daar bevindt zich de levenskracht. Door dit stroompje is ieder schepsel met de volheid van Gods geheimen verbonden. Door dit stroompje kan God naar het geschapene stromen. Ieder heeft de mogelijkheid om ontvankelijk te zijn voor en om deel te nemen aan de volheid van Leven. Iedereen kan deelnemen aan deze goddelijke levenskracht. God is een stuwende kracht, die zich wil openen om naar de stroompjes toe te stromen.

Hildegard schouwt in haar visioen, dat er een relatie is tussen God en heel Gods schepping. De relatie tussen God en al wat geschapen is, is wezenlijk, opdat God zich kan ontvouwen in de schepselen. Goddelijk leven is overal aanwezig als een stroompje van kracht, waardoor Gods levenskracht in alle schepselen werkzaam kan zijn. God verhoudt zich tot heel de schepping als een volheid tot alle stroompjes van kracht, die in al het zichtbare en onzichtbare leven aanwezig zijn.

.

.

God in drie personen

.

Het goddelijke leven laat zich zien als een allerhelderst licht, als rood vuur (warmte) en een mensengestalte in de kleur van saffierblauw. Het rode vuur duidt op de Heilige Geest. Het is een vuur zonder smet van dorheid. Dit lijkt een tegenstrijdigheid, omdat vuur immers door hitte alles verdort. Het voorafgaande visioen over de verlosser werpt een licht op deze tegenstrijdigheid. Daar wordt dit rode vuur in verband gebracht met de plaats, waar het goddelijke woord kan incarneren.

Deze plaats wordt aangeduid als ‘morgenrood’, het vuur, waarin God zijn ‘Woord vol verlangen’ zond. God gaf dit woord als een ‘vruchtbrengende vrucht’ en liet het ‘als een geweldige bron tevoorschijn komen. Wie van deze bron drinkt, zal nooit meer van dorst vergaan. In dit licht van het morgenrood ontbrandde een buitengewone wil. Want in de glans van het rode licht toonde zich de groene kracht (viriditas, levenskracht, de Heilige Geest komt overeen met: willen) van het grote oude raadsbesluit.

.

.

De oneindigheid van de Drievulkdigheid

De oneindigheid van de Drievulkdigheid

Pasteltekening van John Astria

.

.

Samengebundelde kracht van goddelijk leven

.

Nu gaat er iets nieuws gebeuren. In het visioen ontstaat beweging. Het heldere licht en het rode vuur (de ongevormde oertoestand) stromen door elkaar heen en worden één om samen de gehele mensengestalte te doorstromen (de gevormde toestand). In het goddelijke leven is beweging zichtbaar. Het licht en het vuur en de mensengestalte stromen zo door elkaar heen, dat ze worden tot één krachtbundel: ‘Dit heldere licht doorstroomt het hele rode vuur en dit rode vuur stroomt weer door heel het heldere licht.

En dit heldere licht en en dit rode vuur stromen door geheel deze mensengestalte, zodat het één licht in een kracht van mogelijkheden vormt’. Deze samengebundelde kracht van goddelijk leven is een beginsel, een concentratie van mogelijkheden. Dit beginsel is een stuwende kracht die in beweging zet; een krachtbron voor al wat leeft (door de geestelijke vermogens). Deze kracht heeft een rijkdom aan mogelijkheden.

.

.

God werkt in drie personen

.

God is werkzaam als een dynamische kracht in drie personen (drie vormen). De Vader is werkzaam als ‘rechtvaardigste gelijkheid’. Rechtvaardig staat in verband met trouw en goedheid. Als ‘rechtvaardigste gelijkheid’ laat de Vader ieder schepsel tot zijn recht komen op ‘gelijke’ wijze. Ieder schepsel heeft eenzelfde ‘krachtstroom’.

De Heilige Geest maakt een beweging naar de gelovigen. Zij worden aangeraakt en in vuur en vlam gezet door de Geest. De Zoon is de ‘volheid van de vruchtbaarheid’. Hij draagt de mogelijkheid in zich heel de schepping vruchtbaar te doen zijn: ‘alles is door hem geworden en zonder hem is niets geworden wat geworden is’. Deze volheid van vruchtbaarheid is in alle dingen.

Het is een alomvattende kracht die met heel de schepping is verbonden en die ‘al wat is’ leven geeft. Alles is met de Zoon in de oorsprong verbonden. De hele schepping draagt een kiem van deze volheid. De Vader als de rechtvaardigste gelijkheid, de Heilige Geest als de ontsteker van de harten van de gelovigen en de Zoon als de volheid van de vruchtbaarheid, bestaan niet zonder elkaar.

Ze werken samen. De drie goddelijke personen vormen een eenheid en zijn als personen met elkaar verweven en op elkaar betrokken. In de goddelijke natuur zijn ze met elkaar verbonden. De drie personen van de Drieëenheid zijn tot een eenheid samengevoegd. De ene persoon staat niet boven de ander, ‘ze zijn één God in een onverdeelde majesteit’.

Ze zijn niet verdeeld, maar werken wel afzonderlijk als personen (de geestelijke vermogens). Als personen staan ze met elkaar in relatie. De Vader wordt kenbaar gemaakt door de Zoon. De Zoon weerspiegelt het allerhelderste licht dat de Vader is. ‘De Zoon wordt kenbaar gemaakt door de oorsprong van de schepselen’.

De volheid van de vruchtbaarheid van de Zoon is aanwezig in alle schepselen. ‘De heilige Geest wordt kenbaar gemaakt door dezelfde menswording van de Zoon’. De Vader bracht zijn Zoon voort in eeuwigheid. Dit is niet aan tijd gebonden: de Vader schept in eeuwigheid. Bij de Zoon begint de schepping. Door hem worden alle schepselen geboren uit de Vader.

Alle dingen hebben hun oorsprong in de Zoon. In de Zoon komen alle schepselen aan het licht (de gevormde toestand). De volheid van de vruchtbaarheid van de Zoon kan zich in alle schepselen openbaren. Ieder schepsel is vruchtbaar en kan tot voltooiing komen, dat is: worden zoals de Vader het in zijn allerhelderste licht heeft bedoeld. De Heilige Geest wordt kenbaar gemaakt door de menswording van Gods Zoon. De Heilige Geest, die zichtbaar werd als een duif bij de doop in de Jordaan, maakt Jezus Mensenzoon.

.

.

God verlangt naar de mens

.

God verbindt zich tot één licht en één kracht, als de ene God in drie personen, die verlangt naar een relatie met de mensen. De ene God wil zich openen en de mensen uitnodigen zich te laten betrekken in Gods leven: ‘De mens mag nooit vergeten, mij, de ene God in deze drie personen, aan te roepen’.
God wordt persoonlijk en verlangt naar een relatie met de mens: de mens mag mij aanroepen.

In het Latijn staat ‘invocare’, wat zowel aanroepen als inroepen betekent. De ene God aanroepen is vragen om contact en zich toewenden (het streven naar de hereniging). God inroepen is zich openen om God binnen te laten komen. God neemt er geen genoegen mee verzonken te zijn in zichzelf en wil betrokken zijn op mensen. God wil zichzelf te buiten gaan.

God wil zich niet opsluiten in zijn eigen wezen, in tegendeel, deze ene God in drie personen wil bestaan in een onbegrensde openheid naar de mensen toe, ‘want daartoe heb ik hen aan de mens geopenbaard, opdat de mens des te heviger aangeraakt in liefde tot mij ontbrande’. De bedoeling van Gods openbaring is dat de mens aangeraakt wordt in liefde en dat er een verlangen wakker wordt gemaakt, waardoor onze liefde tot God ontwaakt.

De mens is als schepsel in aanleg geschapen om de volle diepte van Gods liefde te ontvangen en van daaruit te leven. Daarnaar verlangt God en daartoe openbaart God zichzelf in de drie personen … opdat zij beseffen, dat de diepste beweging tussen God en mens er een is van liefde.

.

.

Eer aan God in de Hoge

Eer aan God in de Hoge

Pasteltekening van John Astria

.

.

Gods initiatief

.

Het initiatief van de liefde ligt niet bij de mensen, maar bij God. Deze liefde duidt Hildegard aan met ‘caritas’ (liefdadigheid), de liefde die in God woont. Deze liefde openbaart zich, doordat God zijn eniggeboren Zoon aan de mensheid schenkt. Het doel hiervan is, dat wij zullen leven. De zelfgave van God in zijn Zoon betekent leven voor ons. God deelt zichzelf mee en schenkt liefde aan de mensheid door de menswording van zijn Zoon, die hij heeft gezonden ‘tot verzoening van onze zonden’.

Christus is mens geworden opdat wij wegtrekken uit de duisternis van de zonde. De zonde is dat de mensen zich hebben afgewend van God (door de onbewuste vereenzelviging met de stof). Zij hebben geen contact meer met ‘het stroompje dat God zelf in hen heeft geplant’. Zij zijn hiervan vervreemd (ze zijn onbewust geworden, vervreemd van zichzelf als geest) en hebben dit goddelijke bewustzijn verloren. God wil deze relatie herstellen door zichzelf te geven in zijn Zoon, om zo de oorspronkelijke verbinding te herstellen.

Deze liefde duidt Hildegard aan met het woord ‘dilectio’. Deze liefde leidt tot het schenken van genade (‘genade’: welwillendheid). Het woord dilectio komt van ‘diligere’, dat uitkiezen en liefhebben betekent. God kiest ons uit door ons te beminnen en zo aan ons onze oorspronkelijke waarde terug te geven. Doordat God ons heeft bemind ‘is een ander heil ontstaan, dan wat wij bij onze eerste oorsprong bezaten’.

Onze eerste oorsprong duidt op de schepping van de eerste mensen in het paradijs, die leefden in verbondenheid met hun goddelijke oorsprong en die de erfgenamen waren van onschuld en heiligheid.
De eerste mensen konden nog geen onderscheid maken tussen goed en kwaad. Daarom kon het niet anders dan dat onze onschuld en heiligheid beproefd werden (op de aarde als leerschool).

Deze beproevingen zijn een kans om te groeien. Want in de beproevingen heeft de hemelse Vader aan ons zijn liefde laten zien, zegt Hildegard. Deze liefde duidt Hildegard aan met ‘caritas’. De liefde van God ervaren wij als een beproeving. Over deze beproevingen schrijft ze in het visioen van de oorsprong van het kwaad: ‘De grote heerlijkheid en eer, die aan de mensen gegeven is, kan niet zonder beproeving blijven, anders zou de mens nietig en ijdel zijn.

Goud moet in het vuur gelouterd worden, kostbare stenen moeten gereinigd en geslepen worden. Ook de mens, die volgens beeld en gelijkenis van God is geschapen, moet, om te kunnen bestaan, beproefd worden. Meer dan ieder wezen moet de mens beproefd worden en zijn toetsstenen zijn (zijn omgang met) de schepselen.

De geest toetst zich aan de geest (in de ontmoeting met medemensen), het vlees aan het vlees. Zo wordt de mens door ieder schepsel beproefd in het paradijs, op aarde en in de onderwereld. Willen wij groeien naar Gods beeld en gelijkenis, dan is het noodzakelijk dat wij (onze zelfstandigheid en vermogen de juiste keuzes te maken) worden beproefd, anders zouden wij nietig en ijdel blijven.

.

.

In de ban van de zonde

.

God laat zijn liefde zien als een beweging naar de mensen toe: Hij openbaart zijn ene Woord voor de mensenkinderen als een mogelijkheid voor hen om zich te laten betrekken in het goddelijke leven (de hereniging). Ze blijven ontvankelijk voor dit Woord, ondanks hun duisternis: ‘En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet aangenomen’ (Joh. 1:5).

De mensen kunnen niet zelf uit hun duisternis (onbewustheid) breken. Toch wil God hen openen om opnieuw met hen de relatie aan te gaan. Dat kan enkel gebeuren ‘door een hemelse kracht’ die de Vader naar de wereld zendt, in zijn ene Woord, namelijk door de menswording van het ene Woord in Jezus Christus: ‘Het ware licht, dat ieder mens verlicht, kwam in de wereld’ (Joh. 1:9).

Dit mensgeworden Woord werkt al het goede uit: ‘door zijn zachtmoedigheid voert het Woord de mens terug tot het leven’. Niet door hardheid, niet door de macht, maar door zachtheid en mildheid wordt de mens teruggevoerd naar het leven.

Ondanks hun duisternis (onbewustheid) blijven de mensen de mogelijkheid behouden om open te staan voor deze hemelse kracht. Door de zonde zijn zij ervan af gekeerd en vervreemd, en kunnen niet op eigen kracht terugkeren, omdat de macht van de zonde hen in de ban heeft (door de onbewuste vereenzelviging met de stof).

.

.

Vader liefde en moeder liefde

Vader liefde en moeder liefde

Pasteltekening van John Astria

.

.

De moederliefde van God

.

De levensbron van God ontsluit zich als moederliefde, die als een omhelzing tot ons komt. De levensbron opent zich voor ons, opdat wij open worden voor God. De liefde, die uit deze levensbron stroomt, biedt een opening voor ons. Gods liefde maakt zich kenbaar als moederliefde. Deze liefde maakt een verbinding naar ons, opdat er tussen God en ons een relatie kan ontstaan.

Zoals een moeder zichzelf beschikbaar stelt met lichaam en ziel, opdat haar kind zal leven, zo voedt de moederliefde van God de mens ten leven. Zoals de moeder haar kind behoedt, zo is de moederliefde van God onze helpster (parakleitos, de heilige Geest) in gevaren. Hildegard duidt deze aspecten van moederliefde aan met het woord ‘dilectio’: de liefde, die de mens bevrijdt uit de duisternis, de liefde die werkt als een genade.

Waar de mens geopend is, kan Gods liefde naar de mens toestromen. Waar de mens kan ontvangen, kan God geven. Dit is één gebeuren. Dit wordt ervaren als ‘de diepste en allerzoetste liefde’. De moederliefde van God is er voor de mensen en nodigt hen uit tot leven. In deze relatie kan de mens bij zichzelf en bij God komen.

In deze aanwezigheid van God kan het besef doorbreken van zondig zijn, dat wil zeggen: van vervreemd zijn van God, afgesneden en niet zichzelf. Dit besef zet de mens op de weg naar terugkeer en herstel (bekering), ‘zo leert God ons te leven in boetvaardigheid’.

.

.

De innerlijke bewogenheid van God met de mens

.

God wil de relatie met de mens herstellen en dat gebeurt doordat God zich de mens herinnert. God heeft immers de mens geschapen uit liefde. Het beeld van de mens ligt onuitwisbaar in het geheugen van God getekend. Het is de herinnering aan het grote werk van God, die de mens geboetseerd heeft uit het slijk der aarde. God heeft de mens geschapen uit goddelijke kracht als ‘zijn kostbaarste parel’. De schoonheid van de mens ligt als een parel in het binnenste van God getekend.

De mens is geschapen als een parel én de parel ligt in de herinnering van God. Hier raken God en mens elkaar (het streven naar de hereniging). God heeft de mens tot leven gewekt door hem levensadem in te blazen. Zo werd de mens bezield met goddelijke geest. God heeft de mens gewekt, maar hij is nog niet tot voltooiing gekomen. Het krachtstroompje ligt nog bedolven. De kostbare parel, die in de diepte verborgen ligt, is nog niet aan het licht gekomen (door de onbewuste vereenzelviging).

Een parel groeit in de zee als parelmoerstof in het lichaam van een pareloester. Door onze(!) stroompjes zijn we verbonden met de ‘zee’, met de volheid (de goddelijke algeest), waaraan onze ‘stroompjes’ ontspringen. Door middel van onze stroompjes kunnen we op zoek gaan naar de parel (jezelf als geest) die daar in de diepte (van de ziel) verborgen ligt.

Gods herinnering aan de mens is vol barmhartigheid. God is bewogen met de mens, die hij tot leven heeft gewekt. Zoals een moeder de vrucht draagt tot haar dagen vervuld zijn, zo draagt God de mens in zijn innerlijk tot de vruchten voldragen zijn. God zet met zijn scheppende liefde een proces in gang en gaat een verbintenis aan met het leven, dat verwekt is. Gods barmhartigheid, die gestalte krijgt als moederliefde van God, voedt en behoedt als een zwangere vrouw dit komende leven opdat deze verbintenis tot voltooiing komt.

God verlangt naar ons en is met ons begaan. Deze bewogenheid is een stuwende kracht van verlangen, die naar ons kan toestromen als we worden bevrijd (van onze toestand van vereenzelving met de stof). Dan kan de volheid, waar alle leven uit voortkomt, naar onze stroompjes toestromen en ons herscheppen.

.

.

In de spiegel van Gods barmhartigheid

.

Gods moederliefde stelt zich beschikbaar voor ons en nodigt ons uit tot leven. Gods liefdevolle aanwezigheid betekent niet dat alles wordt toegedekt. We mogen onszelf tegenkomen in heel ons doen en laten (bewustworden door zelf ervaringen op te doen en te verwerken met onze vermogens). Gods barmhartigheid houdt ons een spiegel voor en confronteert.

In deze spiegel beseffen we onze zelfgenoegzaamheid, onze zelfzuchtigheid (door de onbewuste vereenzelviging met de stof). Deze houding noemt Hildegard hoogmoed en deze schrijft zij toe aan de duivel. Hier staan God en duivel tegenover elkaar. God die de mens wil verlossen en de duivel die hoogmoedig is en de mens in zijn ban heeft.

In aanwezigheid van Gods moederliefde kunnen we uit deze ban worden bevrijd en afdalen, opdat we nederig worden. In de Latijnse tekst van Hildegard staat ‘humilitas’, nederigheid. Dit woord is afkomstig van ‘humus’ en ‘humilis’. Humus betekent ‘grond’. Humilis betekent ‘laag bij de grond’, eenvoudig, deemoedig, nederig.

Nederigheid betekent: bij de grond zijn, buigen naar de aarde. Nederigheid maakt ontvankelijk (de geest is daardoor een ‘leegte’ en staat open voor God). Iemand die nederig is, vervult zichzelf niet met alles wat hij heeft en is. De duivel kent geen nederigheid. Die wil zelf op de plaats van God zitten. Dit zijn de hoogmoedige verzinsels van de listige slang.

Hoogmoed staat tegenover nederigheid. Hoogmoed verbeeldt zichzelf heel wat, terwijl nederigheid zichzelf ontledigt. Hoogmoed vervult zichzelf en is gericht op zichzelf (zelfgerichtheid), nederigheid is een houding van louter ontvangen in verbondenheid met de grond van het bestaan, waar onze stroompjes van kracht ontspringen.

.

.

Herschepping door liefde

.

Het initiatief tot onze verlossing neemt God als moederliefde die naar ons toekomt en ons bevrijdt. Barmhartigheid raakt de naam van God in het hart: Ik ben er. Barmhartigheid is teder én houdt ons een spiegel voor. Barmhartigheid omvat zowel de tedere kant als de confronterende kant van God. Deze twee aanzichten heeft de moederliefde van God. Gods moederliefde is een bron van genade, die uitnodigend is, opdat wij leven én houdt ons een spiegel voor, waarin wij onszelf kunnen tegenkomen (en zo tot zelfkennis kunnen komen).

Gods liefde is nabij én schept afstand. Zo komen wij in aanraking met ons stroompje van kracht en kunnen naar binnen keren om de diepte in te gaan, waar het diepste leven gewekt kan worden: de parel (geest) die vanaf onze oorsprong in ons aanwezig is (die wij vanaf onze oorsprong zelf zijn, maar onbewust).

Als barmhartige keert God zijn hart naar ons toe en verlangt ernaar ons te betrekken in zijn scheppende liefde, opdat wij worden tot wie wij zijn: schepsel naar het beeld van de ene God. God noemt Hildegard hier Schepper en Heer. De Zoon duidt Hildegard aan als Hoofd en Verlosser. Zijn levenskracht is van eeuwigheid werkzaam in alles wat leeft en omvat hemel en aarde.

Christus is een Verlosser, die onze zonden heeft afgewassen. Hij is onze zielverzorger, die ons verpleegt en verzorgt (voelen). Hij maakt onze wonden schoon. De Zoon van God is werkzaam als een verpleegkundige, een arts, die de mens geneest. Uit Christus komt het geneesmiddel voort, waardoor wij geheeld worden.

Deze werkzaamheid van het goddelijke leven is er altijd, zegt Hildegard. De geheimen van God zijn van eeuwigheid werkzaam. God kan ons ieder moment herscheppen. De mens heeft de mogelijkheid om door het krachtstroompje (de menselijke geest) deel te nemen aan de volheid, die oneindig diep is en waaraan niets ontbreekt (de goddelijke algeest). Deze kan zich ontvouwen in ieder schepsel en het voltooien (door geestelijke ontwikkeling).

De stroompjes blijven altijd aanwezig, ondanks het feit dat wij aan tegenslagen en veranderlijkheid onderhevig zijn. Door de stroompjes kunnen wij steeds weer opnieuw in contact komen met de geheimen van God waarin de drie goddelijke personen bewegen en die ‘ondeelbaar levend in de eenheid van de goddelijkheid’ zijn.

.

.

Slotbeschouwing

.

Als zwangere gaat Gods moederliefde een verbintenis aan met de mens, opdat het leven, dat gewekt is, voldragen wordt. Als zwangere draagt God het vruchtwater in zich, waarin mensen gedragen worden tot de tijden zijn vervuld, opdat zij opnieuw geboren worden (zelfverwerkelijking en hereniging).
Ook heel de schepping wacht op voltooiing: ‘De hele natuur kreunt en lijdt in barensweeën, altijd door’ (Rom. 8:23).

Waar God ons herschept, ervaren we dat we niet zelf de oorsprong en ontwerper zijn van het leven. Ons leven kent een dieper geheim. Betrokken op dit levensgeheim beseffen we dat we verbonden zijn met een alomvattende kracht die in heel de schepping aanwezig is en die ‘al wat is’ leven geeft (de goddelijke algeest). In ons zit dit geheim als een parel verborgen (wijzelf als de menselijke geest), die de belofte is van een nieuwe schepping.

.

.

3d-gouden-pijl-5271528

.

.

.

voorpagina openbaring a4

.

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

.

JOHN ASTRIA

Elfde miniatuur : tweede visioen van het tweede Boek

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

 

 

 

Museum – Hildegard von Bingen

 

 

 

elfde miniatuur : tweede visioen van het tweede Boek

 

 

Scivias%20T%2011_Boek%20II,2

 

 

Bij het beschouwen van deze eenvoudige maar tevens belangrijkste miniatuur van heel Scivias luisteren we naar wat het levende Licht hierover tot Hildegard sprak:

“Dit is de diepe zin van het grote goddelijk geheim dat helder door je aanschouwd werd, dat je zou inzien, hoe groot die volheid wel is, welke geen oorsprong kent en nooit vermindert en aan wier kracht alle levensstromen ontspringen. Immers, als bij de Schepper en Heer de eigen levenskracht leeg zou zijn, wat zou dan zijn schepping niet leeg zijn; naar waarheid zou zij ijdel zijn. Nu erkent men in het volmaakte werk het diepste wezen van de Maker zelf.”

 

Duidelijk klimt Hildegard hier van de zichtbare orde der geschapen dingen op naar de innerlijke rangorde van God zelf. Wat zich in het vorige visioen bij God naar buiten openbaarde door de schepping en verlossing vinden we hier terug in het innerlijke leven van God zelf. In dit visioen schrijft zij als volgt:

“Vervolgens zag ik een zuiver licht en in dat licht een mensenbeeld in de kleur van saffier. En deze mensengestalte was omgeven door een zacht trillend vuur. Het zuivere licht overstroomt het trillende vuur en dit overstroomt op zijn beurt het zuivere licht. Maar dit zuivere licht en dat trillende vuur verenigen zich, om zich samen uit te storten over het mensenbeeld. Aldus vormen vuur, licht en mensenbeeld slechts één licht en als het ware één hevigheid (volheid) van macht”.

 

Er is m.a.w. sprake van: licht en warmte (vuur), dat doordringend en doordringbaar is (komt overeen met zelfvormend en vormbaar) wat de eigenschappen van de geestelijke vermogens zijn:

 

 

licht en warmte vermogens voortbrengselen
vormbaar licht
zelfvormend licht
vormbare warmte
zelfvormende warmte
waarnemen
denken
voelen
willen
ervaringsbeelden
denkbeelden
gemoedstoestand
krachtstoestand

 

 

 

Dan wordt de betekenis van de Heilige Drievuldigheid besproken:

 

Het allerhelderste licht … is ‘zonder smet van bedrog’ (is: waarheid) … en duidt de Vader aan.
(m.a.w. Vader – waarheid: denken)

Het allerzoetste rode vuur … is ‘zonder smet van sterfelijkheid’ (is: levenskracht) en ‘zonder smet van duisternis’ (is: bewustzijn) … en duidt de Heilige Geest aan.
(m.a.w. Heilige Geest – bewuste kracht: waarnemen, willen)

De mensengestalte … is ‘zonder smet van verharding’ (is: zachtmoedigheid) … en duidt de Zoon aan, uit de Vader geboren.
(m.a.w. Zoon – zachtmoedigheid: voelen)
De Vader en de Heilige Geest worden kenbaar gemaakt door de Zoon.”

 

 

Drieëenheid kenmerken vermogens
Vader
Heilige Geest
Zoon
waarheid
bewustzijn en kracht
zachtmoedigheid
denken
waarnemen en willen
voelen

Door de uitleg van Hildegard zelf wist de kunstenaar al, dat het licht God de Vader voorstelt, het vuur de H. Geest en het mensenbeeld het mensgeworden Woord, en dat die drie onderscheiden Personen slechts één en onverdeelde goddelijke majesteit vormen.

In de heraldische kleurentaal meende de miniaturist te kunnen volstaan met een cirkel van zilver voor het licht. Binnen deze lichtcirkel is een kleinere cirkel van bladgoud, die verlevendigd wordt door rode golflijnen om daarmee het teken van vuur nog duidelijker te maken. En in het hart van die twee cirkels een mensenfiguur.

Om zowel het onderscheid als de doordringing van elkaar uit te beelden, heeft de miniaturist vanuit de grote zilveren cirkel een fijne dunne lijn van zilver tussen de gouden schijf en het mensenbeeld getekend. Merken we op dat die zilveren lijn boven langs het hoofd naar beneden komt, zich rondom de mensenfiguur voortzet en langs boven weer uitgaat naar de zilveren cirkel.

Voor een gecultiveerde geest van de twaalfde eeuw was het meer dan duidelijk, dat het in deze eenvoudige voorstelling gaat om de drie onderscheiden Personen van God en de éénheid van de onverdeelde goddelijke majesteit. Haar diepste zin ontleent deze miniatuur aan het beeld waaronder het mensgeworden Woord ons wordt geopenbaard.

Met uitzondering van de witte ogen en het zwarte haar is deze mensenfiguur uitgevoerd in de kostbaarste kleur die de miniaturist tot zijn beschikking had nl. saffierblauw. Tot onze verbazing is de Mensenzoon hier niet uitgebeeld als een Heerser, maar als een smekende figuur’. De overeenkomst in houding met het kleine figuurtje aan de voet van de berg op de tweede miniatuur is opvallend.

Treffender kon Hildegard haar mystieke ervaring, dat God zich het liefst in de kleine arme medemens aan ons openbaart, niet uitbeelden. Deze voorstelling wijkt volledig af van het byzantijns koningsbeeld, dat eeuwenlang in het christendom het traditionele beeld van God en de Godmens heeft beheerst. Een beeld trouwens waarvan Hildegard zich ook niet helemaal heeft kunnen losmaken, zoals uit andere miniaturen wel blijkt.

Maar hier heeft zij haar diepste mystieke ervaring gestalte willen geven, hoe God nl. het meest tegenwoordig is in het kind en in de arme- en hulpbehoevende evenmens. Ieder die enigszins thuis is in de christelijke iconografie zal opmerken dat deze triniteitsvoorstelling uniek is in de kunstgeschiedenis, hetgeen wijst op een zeer persoonlijke mystieke ervaring.

Naast het feit dat de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid is voorgesteld als een kleine mensengestalte, valt ons op, dat Hij helemaal in het blauw is weergegeven.

 

 

Zoeken we naar de reden hiervan, dan komen drie vragen op ons af:

 

a) Is deze kleur een uitdrukking van een bepaalde emotie of van een bepaald gevoel bij Hildegard?

b) Is hier sprake van een uitdrukking van een heraldische betekenis van blauw?

c) Is het de uitdrukking van een symbolische zingeving? Zo ja, waarvan is blauw het symbool?

 

Het vraagt een uitvoerige studie om na te gaan of er betrekkingen bestaan tussen deze drie vragen en hoogst waarschijnlijk sluiten zij elkaar niet uit. Uit de kleurensymboliek van de byzantijnse iconen is bekend, dat rood verwijst naar de Godheid en blauw naar de Mensheid van de tweede Persoon der Drieëenheid.

Dit impliceert dat rood als machthebbend en blauw als uiting van ondergeschikt-zijn wordt aangevoeld. Rood is agressief, geel veel minder en blauw is eigenlijk de stille zachtmoedige kleur. Rood doet denken aan vuur en hitte, blauw aan heldere hemel en koel water. Tevens is blauw de kleur van de communicatie. Het was immers Christus die de blijde boodschap verkondigde.

Blauw geeft met haar aanverwante kleur groen een gevoel van veiligheid en is een aanduiding van bestaanszekerheid. Denken we maar aan het vegetatieve leven dat ons tot voedsel dient. Zo kan men begrijpen waarom Hildegard de gevoelens van bestaanszekerheid en barmhartigheid niet beter tot uitdrukking wist te brengen dan met de kleur blauw, en wel in haar zuiverste en edelste vormgeving van een stralende saffier.

Saffier is tevens de naam waarmede de kleur blauw in de Bijbel aangeduid wordt. Onwillekeurig denken we aan water, zowel de waterdamp die voor ons het blauw van de stralende hemel teweegbrengt, als het water dat op aarde het blauw van de hemel weerspiegelt. En het is slechts een kleine stap bij water te denken aan moederschap, zowel door het feit van ons lichamelijk leven dat zich ontwikkelt in water van de moederschoot als dat van ons geestelijk leven dat ontspruit aan het water van het doopsel. Ook de Heilige Maagd Maria wordt bijna altijd in blauwe kledij afgebeeld.

Ook Hildegard heeft bij het blauw in het centrum van de Drieëenheid aan moederschap gedacht.  Ze ziet de edelste vorm van de goddelijke liefde als een omhelzing van moederliefde. Een visie op het innerlijke leven van God zoals die in de westerse theologie zelden uitgesproken is, maar die in de oosterse theologie meer ter sprake komt. We kunnen zelfs over een oergegeven spreken omdat er een brug geslagen zou kunnen worden naar de boeddhistische godservaring, waarin meer dan bij ons gesproken wordt over de moederrol van God.

Het is mogelijk, dat Hildegard dit vrouwelijk aspect in Gods wezen, ook heeft willen uitdrukken door de tweede Persoon hier zonder baard uit te beelden. In de andere miniaturen stelt zij zowel God de Vader als de Zoon steeds met een baard voor, zoals de traditie sinds Byzantium dit had vastgelegd. Ieder is vrij om dit in twijfel te trekken. De bedoeling is slechts te wijzen op het feit, dat de visioenen en de miniaturen van Hildegard alleen te begrijpen zijn, wanneer men ze ziet in het vrouwelijk denkpatroon. De volgende miniatuur in deze serie toont dit ook duidelijk aan.

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

JOHN ASTRIA

Vijfde miniatuur: vierde visioen van het eerste boek

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

Museum – Hildegard von Bingen

Vijfde miniatuur: vierde visioen van het eerste boek

Scivias%20T%205_Boek%20I,4
.
.
.
.

Het vierde visioen wordt geïllustreerd met de miniaturen vijf, zes en zeven. Het laat de schepping van de mensenziel zien, al haar moeilijkheden ten gevolge van de erfzonde en haar strijd om desondanks in het hemelse heil opgenomen te kunnen worden.

De vijfde en zevende miniatuur beslaan een volle pagina, de zesde slechts een kwart. Deze dient eigenlijk alleen als schakel tussen de twee grote voorstellingen en zij wordt ook niet vergezeld van een stem uit de hemel.

De vijfde en zevende miniatuur vormen samen de illustratie van de toespraak uit de hemel aan het begin van het vierde visioen van het eerste boek:

“De zalige en onuitsprekelijke Drieëenheid heeft zich geopenbaard als de Vader van Zijn eniggeboren Zoon, die naar de wereld werd gezonden, opdat de mensen, die ieder met een eigen karakter geboren worden en in veel schuld verstrikt dreigen te raken, door het mensgeworden Woord naar de weg der waarheid teruggevoerd zouden worden”.

Reeds bij de eerste blik op miniatuur vijf zien we twee helften. De linkerkant stelt de ontvangenis en de groei van een mensenkind in de moederschoot voor. De rechterkant stelt, in vijf tafereeltjes van onder naar boven, de levensloop voor van ieder mens in dit tranendal naar de top van het geestelijke leven.

In de linkerhelft van de miniatuur zien we de ontvangenis van de mens in de moederschoot en de instorting van de levenskiem door de Drieënige God. Onmiddellijk valt hier weer de eivorm op met groen als achtergrondkleur. Van de vorige miniatuur weten we dat zowel het ei als de groene kleur voor Hildegard tekens zijn voor de ‘viriditas’, de groeikracht.

We mogen niet de simpele conclusie trekken dat de eivorm alleen betrekking heeft op de vrouw en het moederschap want in dit ei zijn zowel de vrouw als de man uitgebeeld. Vader en moeder vormen dus samen het ontvangende vrouwelijke element, waar God, hier weergegeven als een gulden vierkant, als Vader tegenover staat.

De hele schepping, maar het ouderpaar in het bijzonder, heeft als roeping gekregen de ontvangende te zijn tegenover de almachtige Levensschenker. Eigenlijk wordt aan Hildegard de kringloop van de menselijke geest getoond. Deze begint in de Algeest (het vierkant dat zich naar alle zijden uitstrekt), van waaruit de menselijke geest door zijn moeder heen in een lichaam op aarde wordt geboren.

Daar moet de geest zich staande zien te houden in de druk die van de tijd als stroom van gebeurtenissen uitgaat. Als de mens erin slaagt bij zichzelf te komen en zich geestelijk te ontwikkelen, bereikt hij het doel: zelfverwerkelijking.

Bij het overlijden wordt hij opgevangen door geesten met wie hij nu overeenstemt door zijn ontwikkeling; door hen wordt hij naar zijn eigen wereld gevoerd. Is dat een lichte wereld, dan kan hij in het paradijs weer met God worden herenigd.

De woorden die de Stem aan  Hildegard mededeelt :

We lezen:

“En nadien zag ik een bijzonder grote en heldere schittering die leek op te vlammen (een kracht), met vele ogen (is alziend, m.a.w. een bewuste kracht), en die vier hoeken had die naar de vier uithoeken van de wereld (alomtegenwoordig) gekeerd waren (m.a.w. de vierhoek is de Algeest);in die schittering, die het geheim van de hoogste schepper aanduidde, werd me een heel groot geheim onthuld. 

En daar binnenin die schittering verscheen ook een andere schittering, gelijkend op die van de ochtendgloed en die de helderheid van een purperen schittering bevatte (en vele, vurige bollen: de wereld van de menselijke geesten in de Algeest).”

(De ‘ochtendgloed’ of ‘morgenrood’ is een beeld van Maria en haar zoon Jezus. Het hoofdje dat in de baan te zien is, is de geest van Jezus, de heilige geest, die als volmaakte geest naar de aarde afdaalt.)

“En zo zag ik … een vrouw (op aarde) die in haar buik … de volledige gestalte van een mens droeg. En zie, door een geheim raadsbesluit van de hoogste schepper begon deze gestalte hevige, leven gevende bewegingen te maken en wel zo dat een vurige bol (bol van licht en warmte, een menselijke geest uit de geestelijke wereld), die niet de vorm van een menselijk lichaam had, (door de verbinding afdaalde en) het hart van deze gestalte in bezit nam en diens hersenen bedekte, en zich in al zijn ledematen verspreidde (de indaling van de geest in het lichaam).


En daarna kwam diezelfde mensengestalte, die aldus tot leven werd gewekt, uit de schoot van deze vrouw en dit in overeenstemming met de bewegingen welke die bol (de geest) in diezelfde mensengestalte veroorzaakte; en in overeenstemming met die bewegingen veranderde die mensengestalte ook van kleur. 

En ik zag dat de vele wervelwinden (zintuiglijke ervaringen) die deze bol binnendrongen – de bol welke nog altijd in dat lichaam bleef – hem naar de aarde deden afbuigen (de onbewuste vereenzelviging); maar deze bol, die weer op krachten was gekomen, richtte zich moedig op en weerstond krachtig die wervelwinden en zei, al klagend: Waar ben ik, ik die verdwaald ben? In de schaduw van de dood.” (de zelfbewustwording). 

En zie, ik zag op aarde mensen die in hun kannen melk droegen en daar kazen van maakten (verwerking van ervaringen tot persoonlijkheidstrekken: de ‘kazen’ zijn ‘witte bollen’: de geest); één deel ervan was vet en dik, en daaruit werden sterke kazen (krachtige geest) gemaakt; het andere deel was licht en dun, en daaruit werden zwakke kazen gestremd (zwakke geest); en een deel was vermengd met vies slijm, het was besmet en daaruit werden bittere kazen gemaakt (kwaadaardige geest).”

“En jij nu mens, die dit ziet, sta er ook bij stil, want ‘de vele wervelwinden die deze bol binnendringen – de bol die nog altijd in dat lichaam blijft – doen hem naar de aarde afbuigen’ (maakt de geestesgesteldheid zintuiglijk: de onbewuste vereenzelviging): dit betekent dat de menselijke ziel, wanneer de mens nog … in zijn lichaam leeft, door vele onzichtbare verleidingen wordt geboeid, die haar door het genot van de zintuigen vaak doen afbuigen naar de zonden van de aardse genietingen.”

“Maar met herstelde krachten richt ze zich moedig op en verzet zich er krachtig tegen’: dat is omdat de gelovige en beproefde mens, ook al heeft hij gezondigd, vaak dankzij de gave Gods tot inkeer kan komen en zijn zonden verlaten (zelfbewustwording en zelfverwerkelijking); en omdat hij, door zijn hoop in God te stellen, de misleidende verlokkingen van zich af kan zetten, op voorwaarde dat hij zijn schepper trouw blijft zoeken – net zoals de gelovige mens, die hierboven aan het woord is, in haar klacht over haar beproeving heeft aangetoond.”

Deze voorstelling verwijst verder naar de oneindige hoogte en diepte van de goddelijke majesteit. In het vierkant loopt een gouden baan gevuld met oranje stippen en een mensengezichtje. Hier wordt volgens Hildegard aangegeven, dat in Gods alwetendheid de Menswording in Maria (graag aangeduid door de oranje kleur van de dageraad) een centrale plaats inneemt.

Met andere woorden: wanneer God niet slechts de mens schept in natuurlijke orde, maar in iedere mens tevens de kiem legt van zijn bovennatuurlijk leven, dan vormt voor God steeds het mysterie van de Menswording en de verlossing uit de zonde de voornaamste drijfveer. 

In de tegenstelling tussen het gouden vierkant en het groene ei ligt heel duidelijk uitgedrukt, hoe Hildegard het volkomen anders zijn van God, ten opzichte van alles wat geschapen is, ervaren heeft. Hij is de machtige Gever en het geschapene is de volkomen ontvangende. In die zin is God het mannelijk en de schepping in haar geheel het vrouwelijk element.

Tegelijkertijd ervoer Hildegard de oneindige Goedheid van God. Hij wil immers elke geest die van goede wil is en die zich in geloof en liefde voor Hem openstelt, opnemen in zijn innerlijk goddelijk leven, doch altijd langs de weg van de Mensheid van de Tweede Persoon.

Helaas, de onwil van de mens, verleid door de onwillige engel, de duivel, is de basis van het mysterie van de erfzonde. Deze invloed van de boze geest is hier heel realistisch weergegeven door het duivelsfiguurtje, dat het stremsel van het mannenzaad, gedragen als kaas uit melk vervaardigd (Job, 10-10) weet te bezoedelen.

Er wordt niet alleen gezinspeeld op de erfzonde, maar ook op de eventuele mindere kwaliteit van het menselijk zaad, wat misvormde en geestelijk gestoorde kinderen verwekken kan. Het natuurlijke, gezonde leven en  het geestelijk gezonde leven liggen volgens Hildegards gedachtegoed in elkaars verlengde. Ziekte en zonde zijn verstrengeld, zoals wij het ook leren uit de genezingsverhalen van Christus in het evangelie.

De vijf tafereeltjes aan de rechterzijde tonen ons in oplopende lijn de verschillende lijdensstormen welke ieder mensenkind, na zijn geboorte en tijdens de groei naar geestelijke volwassenheid, te verduren heeft. In de onderste drie taferelen zien we de naakte mens (hier geslachtsloos weergegeven) die gefolterd wordt door duivelsfiguren en wanstaltige dieren.

Vanaf het begin wordt de mens door zijn vleselijke begeerten neergetrokken wordt tot het peil van onreine varkens. Een ziel kan bloot staan aan hevige geestelijke druk en benauwdheden, hier door een wijnpers uitgebeeld. De duivel perst, in plaats van druivensap, het bloed uit de mens. Dat de mens door exotische dieren dreigt aangevallen en gebeten te worden, kan wijzen op de geestelijke kwellingen van twijfels welke de mens tot het uiterste kunnen uitputten.

Op het vierde tafereel gebeurt er iets wonderlijks in de mensenziel. Ja, zegt de uitleg van Hildegard, er komt een dag, dat het mensenkind zich de moeder Sion, de heilige stad Jeruzalem, herinnert en daarnaar terug wil keren. Om de ziel daarvan terug te houden, werpen de duivels een berg van moeilijkheden op. Tot groot leedvermaak van de duivels schreit de ziel in haar heimwee naar het paradijs, dat hier is voorgesteld door twee roodbruine varenachtige planten.

Maar dan geeft God de ziel vleugels, opdat zij alle beletselen kan overwinnen en zo gevoerd kan worden naar de mystieke tent van de onverwrikbare verbondenheid met God (zie bovenste tafereel). Op deze wijze wordt duidelijk aangegeven, dat de vereniging met God een genade is, vrijblijvend door Hem geschonken.

Middenin de stalen tent, volgens het beeld van Hildegard, bouwt de ziel een toren van vierkante stenen en hangt daar rode schilden en ivoren hoorns aan op. Hildegard is vol Bijbelse beeldspraak; alleen zij die daar goed in thuis zijn, kunnen de gedachten van onze zieneres volgen.

zie http://www.geestkunde.net

.

3d-gouden-pijl-5271528

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

JOHN ASTRIA

Vierde miniatuur: derde visioen van het Eerste Boek

Standaard

categorie : Hildergard Von Bingen

 

 

 

 

.

 

Derde visioen van het Eerste Boek

 

 

 

.
.
.
.
.
.
 Terwijl we deze prachtige compositie van Ptolomaeus’ wereldbeeld op ons laten inwerken, luisteren we naar wat de hemelse Stem zegt:
.
.

“God die alles door Zijn Wil te voorschijn riep, heeft ieder ding geschapen, opdat Zijn Naam erdoor gekend en geëerd zou zijn. Doch niet alleen het zichtbare en het tijdelijke maakt Hij door Zijn schepping bekend, maar ook het onzichtbare en het eeuwige.”

 

Door de zonde heeft de kosmos, die samengesteld is uit vier elementen aarde, water, lucht en vuur, zijn oorspronkelijke harmonie verloren. Maar de rol van de kosmos, symbool te zijn van de toekomstige en nieuwe harmonie, is voor Hildegard zoveel duidelijker geworden. Daarbij komt dat de wanorde en de barensweeën van de kosmos een grotere verbondenheid te weeg brengen tussen de mikro- en de makrokosmos.

Wat wellicht het eerste opvalt bij het zien van deze miniatuur, is de ovale vorm van de kosmos. Dit is een persoonlijk stempel die Hildegard hier legt op het reeds duizendjarig motief van het wereldbeeld, ontworpen door de Griekse astronoom Ptolomaeus uit de tweede eeuw na Christus.

De gangbare voorstelling is cirkelvormig, of zoals Hildegard zelf op latere leeftijd in haar Liber Divinorum Operum aangeeft, de vorm van een rad. Waarom spreekt zij hier van eivormig? In haar uitleg geeft zij er een symbolische betekenis aan. Deze vorm wijst de gelovige op de almachtige God, die niet te vatten is in zijn majesteit en niet te doorvorsen is in zijn geheimen.

Terwijl Hildegard nog bezig is met het mysterie van het kwaad, wijst zij reeds op God als bron en doel van onze hoop op het herstel van het nieuwe leven. Denken wij aan nieuw leven, dan denken wij ook aan een ei. Daar komt bij dat Hildegard, in haar poging om het onderscheid en verband tussen de verschillende elementen in de opbouw van de kosmos aan te duiden, het een prachtig beeld vond in het afpellen van de verschillende lagen van een ei rondom de dooier die in het midden hangt. De ronde vorm van de dooier was een voor de hand liggend beeld van de aarde, welke voor die tijd het middelpunt vormde van de hele samengestelde kosmos.

Dit grootse motief van de kosmos in eivorm is door de miniaturist uitgewerkt tegen een achtergrond van geel en blauw met witte puntjes. Hierover wordt niet gesproken in de tekst, maar het is mogelijk in deze twee kleuren een beeld van God zelf te zien, waarin de kosmos hangt. Het geel komen we straks tegen in miniatuur 27 voor de deugd Veritas, in miniatuur 29 voor de deugd Castitas en tenslotte in miniatuur 30 voor de Sapientia. Van haar wordt uitdrukkelijk gezegd, dat zij in goud gekleed gaan.

Maar de kunstenaar moest, omdat het bladgoud al zoveel gebruikt is, naar een andere kleur uitzien om de goudkleur uit te beelden, zoals in deze miniatuur naast de gouden vlammen. Zo slaat het geel, alias goud, op God als Scheppende Geest en het blauw op Zijn goedheid. Dit is te zien in de miniaturen 10 en 11.

Een tweede motief is de buitenste ring die bestaat uit vergulde met rood uitgetekende vlammen en de daarop volgende cirkel van een benauwende zwarte kleur. In deze laag zien we bliksemschichten en hagelkorrels uitgebeeld. Deze tegenstelling, tussen het vurig licht en de zwarte duisternis rondom de aardbol die in het midden van de blauwe sterrenhemel hangt, is voor Hildegard het beeld van het mysterie van het kwaad, dat zich opstelt tussen God en de geschapen mens.

Het is de strijd van het licht tegen de duisternis en zijn uiteindelijke overwinning waarover het hele boek Scivias spreekt. We zien in deze miniatuur nòg een keer de tegenstelling door goud en zwart uitgebeeld en wel in de wereldbol die daar in het midden zweeft. In de visioensbeschrijving is niet aangegeven hoe die zwevende bol er uitzag, alleen wordt er van een wereldbol gesproken.

Dom Baillet spreekt hier van de vier elementen, de aarde is groen, het water blauw en wit en hij probeert het goud en het zwart uit te leggen als vuur en lucht. Men kan ook uitleggen dat hier in het goud en het zwart weer die tegenstelling te zien is van licht en duisternis, het goed en kwaad.

Ditzelfde motief komt voor in de miniaturen over het doopsel waar Christus, de nieuw gedoopte, de twee wegen zal tonen. De ene weg naar het licht is aangeduid door het goud en de ander naar de duisternis is aangeduid door het zwart, nog verduidelijkt door de rode vlammen van de hel. Het feit, dat heel de compositie door de miniaturist binnen de omlijsting is gehouden, wijst op de overtuiging van Hildegard dat al het geschapene door de menselijke geest begrepen kan worden.

We zien in de buitenste ring van vlammen drie planeten samen met de grote zonnester die het kader van de eivorm overschrijden. Zij verbeelden het mysterie van de Menswording van de Eniggeborene des Vaders (steeds door de zon aangeduid omdat Hij de bron is van alle licht) en het mysterie van de Drievuldigheid die de menselijke geest te boven gaan. Maar tegelijk heeft de kunstenaar door dit overschrijden van het kader prachtig de eivorm van de kosmos onderstreept.

In de buitenste ring van vuur zien we rechts drie rode kopjes blazen. Zij stellen de Zuidenwind voor met haar nevenwinden, die hun oorsprong vinden in deze vurige zone. Links zien we in de buitenste ring drie groene kopjes uitgebeeld die bliksemschichten en hagelkorrels spuwen. Zij stellen de Noordenwind voor met haar nevenwinden. In de blauwe hemelse zone met de sterren huist de Oostenwind, onderaan door groene kopjes aangeduid, en in de waterhoudende ring rondom de aardbol bevindt zich de Westenwind, door drie grijze kopjes weergegeven.

Het motief van de vier windstreken speelde een grote rol in de verbeeldingswereld van de middeleeuwse mens en kreeg een grote plaats toebedeeld in de symbolentaal. Deze symbolen zullen we dan ook in onze miniaturenserie dikwijls ontmoeten. Zoals reeds gezegd, is het ei voor Hildegard een kernbeeld om de viriditas, de groeikracht van de hele schepping, uit te beelden. Op dit gegeven gaat het volgende visioen dieper in.

.

.

.

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

JOHN ASTRIA

De weg van mystieke wijsheid

Standaard

categorie : Hildegard von Bingen

 

 

.

.

 

 

.

In haar boek Scivias maakt Hildegard von Bingen duidelijk dat men niet

zomaar in de mystieke wijsheid kan  worden ingewijd,

maar dat daar een rijpingsweg aan voorafgaat die stap 

voor stap moet worden afgelegd.

Zij hoort Gods stem de volgende woorden zeggen:

 

 

HET GEESTELIJKE KOMT NIET VANZELF:

.

‘Velen willen een spel met Mij spelen. Zonder enige inspanning van hun ziel en hun verstand
willen ze tot Mij naderen. Zij staan er niet bij stil dat ze Mij eerst moeten aanroepen, zich
moeten bezinnen op wat hun lichaam vraagt. Zij willen Mij alleen maar in bezit nemen. Als
iemand die uit een diepe slaap ontwaakt, storten ze zich naar eigen goeddunken, in een
plotselinge, misleidende opwelling op de weg van de heiligheid. 

Zij willen gemak: God moet hun dienaar zijn, en al hun wensen vervullen. Aan dergelijke
aanmatiging verleen Ik geen genade. Ik wil niet zaaien in de lege akker van een mens die zo
zelfingenomen zoekt zich met Mij te verenigen, als een vreemdeling die Mij niet kent. 
Mens, waarom heb je de akker van je ziel niet geïnspecteerd, en het onkruid, de doornen
en de distels uitgerukt?

Je had Mij moeten aanroepen, en jezelf moeten onderzoeken, voordat je zonder zelfkennis,
als een beschonkene en waanzinnige tot Mij kwam, want zonder mijn hulp ben je niet in staat
een lichtend werk te volbrengen. Wanneer je Mij zo onbezonnen, als in de slaap, hebt gezocht,
zul je door verveling worden aangegrepen. 

.

 

 

WAT DE GEESTELIJKE WEG KAN GEVEN:

.

Waartoe ben je met Mij in staat? De stralendste werken, die feller stralen dan de glans van
de zon en zoeter zijn dan honing en melk voor wie ernaar verlangt. Wees volhardend in je zoeken naar Mij en ik zal je helpen. Ik zal rozen en lelies en andere welriekende kruiden der deugd in je akker zaaien. En ik zal hem voortdurend bevochtigen door de inspiratie van de Heilige Geest.

Ik wil Mij met jou verenigen en jouw pijn delen. Jouw schepper heeft je de beste schat
gegeven, een levende schat: je verstand. Vervuld van de troost van de Heilige Geest zul je in wijsheid onderscheiden wat goed is, en nog grotere werken volbrengen. Met een fel brandende liefde zul je je Vader verheerlijken, die je dit alles in zijn goedheid heeft gegeven.’

 

 

.

VOORBEELD OVER DE ‘(ON)DEUGDEN’: ONGEHOORZAAMHEID – GEHOORZAAMHEID

.

Ook in de tijd van Hildegard was er kennelijk sprake van aanvechting van het geloof en onzekerheid, zoals blijkt uit de volgende dialoog in haar boek ‘Liber Vitae Meritorum’:

.
De Ongehoorzame (‘Inobedientia’) zegt daarin:

.
“Wij zijn de rechtmatige filosofen en wij zijn wijzer dan alle anderen. Zo veel meesters hebben  ons voorschriften opgelegd naar hun eigen goeddunken; moeten wij handelen naar hun wil? Wat een onzin. Wat ik mijzelf voorschrijf, daarvan weet ik precies wat ik eraan heb en welk nut het heeft. Ik moet datgene doen wat ik kan zien en bevatten en waarvan ik het nut inzie’.

 

.
Ook het Ongeloof (‘Infidelitas’) spreekt zich op een dergelijke wijze uit:

.
‘Ik ken geen ander leven dan dit hier wat ik kan zien, voelen en begrijpen.  Hoe ik verder ook zoek en speur, en wat ik ook te zien, te horen en te weten kom, ik vind geen andere werkelijkheid. Alleen dat wat ik zie, dat weet ik’.

.
Het valt niet mee een dergelijke opvatting te weerleggen, men kan hoogstens proberen de
eenzijdigheid van deze zienswijze aan te tonen.

 

.

Zo zegt de Gehoorzaamheid (‘Obedientia’) :

‘Ik weerklink als een citer op het bevel van zijn Woord.  Ik streef niets na dan wat van God komt, daar ik van Hem uitging. Uit Hem ben ik gegroeid en ik wil geen andere God’.

Ook het Geloof ( ‘Fides’) probeert niet de ongelovige van zijn opvatting af te brengen; zij
verweert zich alleen tegen het gerationaliseer, en bekent dat zij ‘een spiegel van God’ zou
willen zijn.

 

.

 

afbeelding-6

Oproep tot geloof

 

Pasteltekening van John Astria

 

 

.

DE JUISTE MAAT

.

Hildegard is zeer sceptisch over de uitwassen van ascese, waarbij mensen door een verkeerd
opgevatte vroomheid hun lichaam tiranniseren:

‘De mateloosheid van deze houding leidt hem (de mens) vervolgens tot het onverdraaglijke, en voert de onthouding in hem op tot in het overdrevene, zodat hij zich dan in zijn mateloosheid ook geoorloofde dingen onthoudt en tenslotte ook een afkeer van andere deugden krijgt.

In de waan dat hij terugkeert tot de gerechtigheid en dat hij overloopt van nauwgezetheid, zet hij voor zichzelf de valstrik van de vermoeidheid, omdat hij met een dergelijke buitensporige onthouding de breekbaarheid van de moed en de achtzaamheid negeert. Tenslotte twijfelt hij eraan of hij zich noch wel staande kan houden, en loopt zo in de valkuil van de vertwijfeling’.

 

.

 

LOFZANG OP HET JUISTE EVENWICHT

.

‘O hoe heerlijk is de Godheid, die, terwijl Zij schept en werkt door haar schepselen, zelf haar werkelijkheid openbaart! Als de mens zijn vlees met mate voedt, is ook zijn gedrag vrolijk en aangenaam. Wanneer hij er echter op los leeft in schranspartijen en drankgelagen, dan legt hij de kiem voor elke schandelijke ondeugd.

Maar wie zijn lichaam door dwaze onthouding schaadt, loopt altijd met een nors gezicht
rond. Hoe zou de liefde in jou kunnen wonen wanneer jij niets wilt weten van medelijden met de
ziekten van andere mensen? Houd je tempel zorgvuldig op orde, zodat de groene levenskracht, waarmee jij God in liefde omgeeft, geen schade lijdt, want God heeft jouw ziel intens lief.’

.

.

 

GOD IS OOK IN JE DAGELIJKSE BESLOMMERINGEN

.

Aan bisschop Eberhard van Salzburg, die bij haar om raad vraagt, omdat oververmoeid
raakt doordat er van alle kanten aan hem werd getrokken schrijft zij:

 

‘De lichte kanten van datgene wat u wilt, beschouwt u als een huisgenoot, maar de
schaduwzijde van de moeite van de wereld als een vreemdeling. Gij laat niet toe dat zij
samenkomen en daardoor is uw geest vaak vermoeid.

Want ge ziet uw zoeken naar God en uw inspanningen voor het volk niet als een eenheid. En toch kunnen beide, zowel het hemelse als uw inzet voor het volk, gezien worden als één
deugd. Zo hing ook Christus het hemelse aan en was hij tegelijkertijd begaan met het volk’.

 

 

.

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

.

 

voorpagina openbaring a4

 

.

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

.

 

JOHN ASTRIA