Categorie archief: Kamerplanten en bloemen

Onkruid soorten in ons land – letter Z

Standaard

Categorie: Kamerplanten en bloemen

 

 

Onkruid soorten

 

Hieronder vindt u alle soorten onkruid die ons land kent. Een enorm groot overzicht maar netjes op alfabetische volgorde en met omschrijving. Veel succes met het herkennen en bestrijden van deze vaak hardnekkige planten.

 

 

Zevenblad (Umbelliferae)

 

Van alle onkruiden is ZEVENBLAD (Aegopodium podagria) wel een van de lastigste en moeilijkst te bestrijden soorten. Door diep te spitten en ieder afgebroken stukje wortel of ondergrondse stengel op te sporen kan men de plant uitroeien. Dat lukt evenwel uitsluitend wanneer men constant op zijn hoede blijft. De plant komt in de meeste delen van Europa voor en werd vroeger gebruikt als geneeskrachtig kruid; de soortaanduiding podagraria is afgeleid van het Latijnse podagra = jicht. Men neemt dan ook aan dat monniken een belangrijk aandeel hebben gehad in de verspreiding van de plant. Tegenwoordig komt Zevenblad ook voor in het oostelijk deel van Noord-Amerika.

De plant wordt 60-90 cm hoog en heeft een holle, gegroefde stengel. Kenmerkend zijn de glanzend groene bladeren, waarvan de bovenste in drieën verdeeld zijn en de onderste dubbel drietallig zijn. Alle bladeren hebben een onregelmatig gezaagde rand. De bladeren aan de stengel staan met tweeën tegenover elkaar; uit hun oksels verheffen zich de schermvormige bloeiwijzen, die 15-20 groepjes kleine, witte, stervormige bloempjes dragen. De bloemen hebben vijf bloemblaadjes en groeien uit tot vruchtjes die slechts twee zaden bevatten. De bloei valt in juni en juli. Hoewel het plezierig is te weten dat het vóórkomen van Zevenblad op goede grond wijst, moet men niet uit het oog verliezen dat de kruipende wortelstokken in één groeiseizoen een oppervlak van 3 m2 in beslag kunnen nemen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zuringsoorten (Polygonaceae)

 

De grote Amerikaanse plantkundige Asa Gray omschreef de leden van het geslacht Zuring als ‘grove onkruidachtige planten, met kleine en onooglijke (meestal groene) bloemen’. (Overigens zijn er ook kleine, allerminst grofgebouwde Zuringsoorten.) De bloemetjes staan dicht opeen, meestal in kransen rond de bloeistengels in – al dan niet vertakte – bloeiwijzen. Deze planten komen vooral voor in de gematigde en koude delen van het noordelijk halfrond, maar sommige soorten hebben zich over de hele wereld verspreid. Het zijn meesters in de kunst van het overleven.

De meeste soorten zijn overblijvende planten en hun zaden (ze kunnen er per jaar tot 50.000 per plant voortbrengen) worden door de wind verspreid. De verspreiding kan ook door vogels plaatsvinden en zelfs – ondergronds – door mieren die de zaden als nestmateriaal gebruiken. Deze onder de grond terechtgekomen zaden kunnen wel 80 jaar hun kiemkracht bewaren. De vertakkingen van de dikke gele penwortels gaan soms tot 1,5 meter of nog dieper de grond in. Ieder afgebroken stuk vormt gemakkelijk nieuwe wortels en levert dan weer een nieuwe plant. Er zijn vijf soorten die een plaag kunnen vormen in de tuin. Hoewel alle soorten altijd gemakkelijk als een zuring te herkennen zijn is het onderscheid tussen de soorten onderling vaak moeilijk te zien.

 

 

Krulzuring

 

KRULZURING (Rumex crispus) is wel een van de meest algemene en lastige leden van het geslacht. De plant heeft gegolfde, meestal lancetvormige bladeren, die tot 30 cm lang worden en afwisselend langs de stengel staan. De hoogte varieert van 0,5 tot 1,5 meter. De bloeitijd is van mei tot oktober; de vertakte bloeistengels dragen de bloemen in kransen die worden afgewisseld met weinige tot vele lintvormige bladeren die ook weer een gegolfde rand hebben. Een grote plant kan 30.000 zaden per jaar voortbrengen, waarvan 88% kiemkrachtig is. Zelfs zaden die 50 jaar onder de grond hadden gelegen bleken nog voor 52% kiemkrachtig te zijn. Dit is een lastig onkruid, niet alleen in de tuin maar ook voor de boer. (In Groot-Brittannië zijn de boeren zelfs verplicht deze plant op hun grond uit te roeien, zoals bij ons in sommige provincies met de distel het geval is.) Het optreden van Krulzuring in uw tuin betekent in ieder geval wel dat de grond rijk aan voedingsstoffen is. Krulzuring komt voor in Europa en Azië en is door toedoen van de mens ook in Amerika terechtgekomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Ridderzuring

 

RIDDERZURING (Rumex obtusifolius) is in ons land ongeveer even algemeen als de vorige soort en heeft ook zo’n beetje hetzelfde verspreidingsgebied. Hier zijn de bladeren – die eveneens afwisselend staan – ± 25 cm lang en breed ovaal met een hartvormige basis. De bloemen staan eveneens in kransen rond de stengels, die vertakt zijn en nogal uitstaan. Vooral onderaan zijn de bloeistengels bebladerd. Het bloemdek dat de vrucht omgeeft draagt aan ieder van de drie zijden 3-5 lange tanden. De bloeitijd is van juni tot oktober.

 

 

 

 

 

 

 

 

Kluwenzuring

 

KLUWENZURING (Rumex conglomeratus) heeft lange ovale bladeren, die veel op die van Krulzuring lijken, maar smaller zijn. Te herkennen doordat de bloemen kortgesteeld zijn en in een kluwenvormige bloeiwijze zitten die tot dicht bij de top bebladerd is. Ook het uiterlijk van de vruchtjes met hun lange ongetande slippen is kenmerkend. De plant wordt 0,5 tot 1 meter hoog. Komt voor in Europa en Midden- en Noord-Azië.

 

 

 

 

 

 

 

 

Schapenzuring

 

Ook SCHAPENZURING (Rumex acetosella) heeft een taaie penwortel en de horizontale vertakkingen daarvan lopen gemakkelijk uit, waardoor hele kolonies ontstaan. Gemakkelijk te onderscheiden van zijn verwanten door zijn geringe hoogte (meestal minder dan 30 cm), de meestal spiesvormige bladeren en de gele tot rode bloempjes. Deze zitten in losse bloeiwijzen en verschijnen van mei tot in de herfst. Schapenzuring komt van nature voor op voedselarme, droge zure (zand- en veen) grond. Doordat Schapenzuring vaak in zeer grote aantallen tegelijk voorkomt kan hij ’s zomers, wanneer de zaden rijp zijn, hele oppervlakten kleur geven met zijn roestbruin-rode  vruchtpluimen en scharlaken blaadjes.

 

 

 

 

 

 

 

 

Veldzuring

 

VELDZURING (Rumex acetosa) heeft gladde, ovale, afwisselend staande bladeren met twee naar beneden gerichte, soms in tweeën gespleten slippen aan de voet. De in mei-juni verschijnende bloemen worden gevolgd door vruchten die een eigenaardige glans vertonen. Veldzuring, die 0,5 tot 1 meter hoog wordt, komt voor over de hele wereld in de gematigde delen. In ons land algemeen op voedzame, grazige plaatsen. Ook gekweekt als groente.

 

 

 

 

 

 

 

 

Zwarte nachtschade (Solanaceae)

 

De ZWARTE NACHTSCHADE (Solanum nigrum) roept u toe: ‘Ik kan gevaarlijk zijn.’ Alle delen van deze plant bevatten giftige alkaloïden, maar in wisselende hoeveelheden. Bladeren en bessen zijn dan ook door dieren gegeten zonder schade – of met dodelijk gevolg. De glanzend gele of zwarte bessen (ter grootte van een erwt) zien er voor kinderen aantrekkelijk uit; het eten ervan leidt soms tot weinig meer dan wat misselijkheid, soms echter tot hevige pijn, uitputting en zelfs de dood.

Zwarte nachtschade is een bossige, een- of tweejarige plant die 50 tot 60 cm hoog wordt. De bladeren staan afwisselend en zijn eirond tot bijna driehoekig, met bochtige randen; tegen het licht zijn ze soms doorschijnend. Deze soort behoort tot dezelfde familie als de aardappel en heeft ook dezelfde stervormige bloemen, met vijf vergroeide bloembladeren en vijf gele meeldraden in een zuiltje. De witte, in een soort tros staande, bloemen verschijnen van juni tot in de herfst. Dit onkruid komt over de hele wereld voor op akkers, in tuinen en langs wegen. In ons land een zeer algemene verschijning.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

Rood guichelheil : Anagallis arvensis subsp. arvensis

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

266px-anagallis_arvensis_2

 

 

Goed te herkennen aan
de kleine, oranje bloemetjes met 5 gewimperde kroonbladen

 

 

266px-anagallis_arvensis-01_xndr

 

 

 

Algemeen

 

Rood guichelheil is een eenjarig plantje van 5 tot 50 cm, oorspronkelijk afkomstig uit het Middellands Zeegebied. Ze groeit op open, vochtige tot droge (omgewerkte) grond in akkers en moestuinen, op zandplaten en in de duinen. De plant komt voor in alle werelddelen, in gebieden met een gematigd of warm klimaat.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Rood guichelheil bloeit vanaf mei tot in de herfst met lang gesteelde, alleenstaande, oranje bloemetjes. Zelden zijn ze vleeskleurig, lila, paars, blauw of groenachtig. De bloemen gaan open om een uur of 8 en sluiten ’s middags rond 3 uur. Is het bewolkt weer dan blijven ze gesloten.

De kroonbladen hebben aan de basis een paarse vlek. De rand is licht gekarteld en dicht bezet met klierharen, die niet met het blote oog te zien zijn. Meestal raken of overlappen de kroonbladen elkaar. De meeldraden zijn onderaan met elkaar vergroeid, paars van kleur en behaard, waardoor het hart van het bloemetje een paarse indruk geeft.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De liggende of opstijgende stengels wortelen niet, zijn vierkant en kaal. De bladeren zijn eirond en hebben aan de onderkant zwarte klierpuntjes. Meestal staan ze tegenover elkaar, soms in een krans van 3.

 

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

Rood guichelheil is giftig. Niet bloeiend lijkt ze veel op vogelmuur, dat gebruikt wordt als vogelvoer.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

sleutelbloemfamilie (Primulaceae)
– eenjarig
– algemeen tot zeldzaam
– 5 tot 50 cm

Bloem
– oranje, soms blauw
– mei tot in de herfst
– alleenstaand
– stervormig
– 1 tot 1,5 cm
– 5 kroonbladen, niet vergroeid
– 5 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– tegenoverstaand
– enkelvoudig
– eirond tot langwerpig
– top spits
– rand gaaf
– voet afgerond
– 3 tot 5 nervig

Stengel
– liggend of opstijgend
– kaal

zie wilde bloemen

 

 

rood-guichelheil

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

JOHN ASTRIA

Rode klaver : Trifolium pratense

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

rodeklaver

 

 

Goed te herkennen aan
– de roze tot rozerode bloemhoofdjes
– met stengelbladeren direct onder het hoofdje en
– de eironde tot langwerpige bladeren met V-vormige, lichte vlek en behaarde onderkant

 

 

bloeiende-rode-klaver

 

 

 

Algemeen

 

Rode klaver is een zeer algemeen voorkomende overblijvende plant van vochtige, voedselrijke grond in graslanden en bermen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf mei tot en met oktober met paarsrode tot roze, ronde bloemhoofdjes, die geuren naar nectar. Ze worden alleen bezocht door insecten met een lange tong, zoals hommels en vlinders; insecten met een korte tong kunnen niet bij de nectar komen. Verwelkte bloemen worden bruin, maar gaan niet hangen. Dit in tegenstelling tot de uitgebloeide bloemen in het bloemhoofdje van basterdklaver, die wel gaan hangen.

 

 

 

 

 

Blad

 

Het blad is samengesteld en bestaat uit 3 (soms 4) eironde tot langwerpige deelblaadjes, elk met een duidelijke, V-vormige, lichte vlek. Verder zijn de bladeren vooral aan de onderkant behaard en is de rand gewimperd. ’s Nachts vouwen de bladeren zich samen. De onderste bladeren zijn lang gesteeld, de bovenste kort gesteeld of zittend. De stengels zijn liggend, aan het einde opstijgend en behaard.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– overblijvend
– zeer algemeen
– 15 tot 50 (80) cm

Bloem
– roze tot rozerood en wit
– vanaf mei t/m oktober
– hoofdje
– vlinderbloem
– 12 tot 15 mm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen, vergroeid
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– deelblaadjes eirond tot langwerpig
– top stomp
– rand gaaf en gewimperd
– voet afgerond
– veernervig
– met V-vormige lichte vlek
– vooral de onderzijde behaard

Stengel
– rechtop of opstijgend
– behaard
– rolrond
– niet wortelend

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

JOHN ASTRIA

Ringelwikke : Vicia hirsuta

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

img_2286-gr-ringelwikke

 

 

Goed te herkennen aan
– de trosjes hele kleine blauwachtig witte onopvallende bloemetjes
– en de behaarde peulen, meestal 2-zadig

 

 

vicia-hirsuta-ringelwikke-01

 

 

 

Algemeen

 

Ringelwikke is eenjarige, verspreid behaarde plant van 15 tot 60 cm hoog, die bloeit vanaf mei tot en met juli op open, droge, matig voedselrijke grond in akkers, bermen en duinen. Ze is zeer algemeen voorkomend.

 

 

 

 

 

Bloem

 

De bloeiwijze van ringelwikke is een lang gesteeld trosje van 1-8(-10) blauwachtig witte bloemetjes. Vlag en zwaarden zijn meest wit, alleen de kortere kiel heeft een blauwe top. De kelk is ruw behaard en heeft ongelijke tanden.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren staan verspreid aan de sterk vertakte stengel, zijn samengesteld uit 4-10 paar deelblaadjes en eindigen in een vertakte rank.

 

 

 

 

 

Vrucht

 

De peulen zijn 7 tot 11 mm lang, behaard en bevatten meestal 2 zaden. Aan het einde van de rijping zijn ze bruin/zwart.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
– eenjarig
– zeer algemeen tot vrij zeldzaam
– 15 tot 60 cm

Bloem
– wit
– vanaf mei t/m juli
– tros
– vlinderbloem
– 2 tot 4 mm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen
– 10 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– samengesteld
– even veervormig
– top rankend
– deelblaadjes :
– lijnvormig tot langwerpig
– top rond of uitgerand, soms met een     stekelig puntje
– rand gaaf
– voet afgerond of wigvormig
– veernervig

Stengel
– klimmend of liggend
– weinig behaard
– stomp vierkantig of gegroefd

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

JOHN ASTRIA

Pijpbloem : Aristolochia clematitis

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

dsc01267uit2

 

 

Goed te herkennen aan
de bundels lichtgele, buisvormige bloemen in de bladoksels

 

 

pijpbloem3

 

 

 

Algemeen

 

Pijpbloem is een overblijvende, lichtgroene, onbehaarde, licht geurende, giftige plant, die groeit op droge, voedselrijke, kalkrijke grond aan heggen en bosranden en op omgewerkte zandgrond, ook op dijkhellingen. Ze heeft een kruipende wortelstok en groeit daardoor meestal in groepen. Ze wordt 30 tot 90 cm hoog. Oorspronkelijk is ze afkomstig uit het Middellandse Zeegebied.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Pijpbloem bloeit in mei en juni met lichtgele, 2 tot 3 cm lange, buisvormige bloemen. Ze staan met 2 tot 8 in de bladoksels op korte stelen. Aan de binnenkant zitten naar beneden gerichte haren, die voorkomen dat een insect uit de bloem klimt, voordat bevruchting heeft plaats gevonden. Na bevruchting gaat de bloem hangen en verslappen de haren, waarna het insect, dat inmiddels vol zit met het stuifmeel, eruit kruipt en een jongere bloem bezoekt, die bevrucht wordt met het stuifmeel van de vorige bloem.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De bladeren zijn groot, breed eirond (6-10 cm), lang gesteeld en hebben een diep hartvormige voet. De stengels zijn onvertakt, zigzag gebogen, rond en geribd.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

pijpbloemfamilie (Aristolochiaceae)
– overblijvend
– zeldzaam tot zeer zeldzaam
– 20 tot 90 cm

Bloem
– lichtgeel
– mei en juni
– bundel
– buisvormig
– 2 tot 3 cm
– 1 bloemdek
– 6 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– eirond
– top stomp
– rand gaaf
– voet hartvormig
– netnervig

Stengel
– rechtop
– kaal
– niet vertakt
– rond en geribd

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

JOHN ASTRIA

Phacelia : Phacelia tanacetifolia

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

 

phacelia_flower

 

 

 

Goed te herkennen aan
de rijkbloeiende, lila schichten met bloemen, waarvan de meeldraden en stijlen ver buiten de bloemen steken.

 

 

phacelia1

 

 

 

Algemeen

 

Phacelia is een eenjarige, vrij algemeen voorkomende plant, oorspronkelijk afkomstig uit Californië, en is in de Lage landen volledig ingeburgerd. Ze groeit op open, vochtige, voedselrijke, omgewerkte grond en wordt 20 tot 80 (120) cm hoog. Ze heeft een breed vertakt wortelstelsel en maakt daardoor de grond goed los.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf mei tot en met september met lila bloemen, die in een schicht staan. De schicht is in eerste instantie opgerold, maar rolt zich tijdens de bloei uit. De meeldraden en stijlen steken ver buiten de bloemen. De kelkbladen zijn lang, afstaand, ruw behaard en roodbruin of groen.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De weinig kort behaarde bladeren zijn enkel of dubbel geveerd of veerdelig en staan verspreid aan de naar boven toe behaarde stengels.

 

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

Phacelia bevat stoffen, die gebruikt worden in de parfumindustrie. Huidcontact met de plant kan een onaangenaam prikkelend gevoel geven.

 

 

 

 

 

 

Bijzonderheden

 

Phacelia is een uitstekende groenbemester. Daarnaast produceert ze veel nectar en is daardoor aantrekkelijk voor bijen. Ze wordt daarom ook bijenvoer of bijenvriend genoemd.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

ruwbladigenfamilie (Boraginaceae)
– eenjarig
– vrij algemeen, volledig ingeburgerd
– 20 tot 80 (120) cm

Bloem
– lila, zelden wit of roze
– vanaf mei t/m september
– schicht
– klokvormig
– 1 tot 1,5 cm
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen
– 5 meeldraden
– 2 stijlen

Blad
– verspreid
– enkel of dubbel geveerd of veerdelig
– deelblaadjes langwerpig
– top spits
– rand getand of gelobd
– veernervig
– behaard

Stengel
– rechtop
– naar boven toe behaard

zie wilde bloemen

 

 

phacelia11

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

JOHN ASTRIA

Onkruid soorten in ons land – letter W

Standaard

Categorie: Kamerplanten en bloemen

 

 

Onkruid soorten

 

Hieronder vindt u alle soorten onkruid die ons land kent. Een enorm groot overzicht maar netjes op alfabetische volgorde en met omschrijving. Veel succes met het herkennen en bestrijden van deze vaak hardnekkige planten.

 

 

Walstrosoorten (Rubiaceae)

 

Aan de vier Walstro soorten die we hier behandelen is het gemakkelijk te zien dat ze tot dezelfde groep behoren. De gemeenschappelijke kenmerken zijn de bladeren – in kransen rond de stengel; de bloemen – altijd met vier bloemblaadjes en gerangschikt in bijschermen die uit de bladoksels ontspringen; de ronde groene vruchten – harig of met harige borstels, waardoor ze de gewoonte hebben zich vast te hechten aan alles wat ze aanraakt. Het zijn alle vier lage kruiden, hoewel vooral Kleefkruid soms een dichte wirwar van stengels vormt die over andere planten heen groeit en ze verstikt. Het wortelstelsel dat deze uitbundige groei schraagt is opvallend klein en bestaat slechts uit enkele vertakte haar-dunne wortels.

 

 

Kruisbladwalstro

 

KRUISBLADWALSTRO (Galium cruciata) is een overblijvende plant met kleine gele bloemen die in bijschermen boven de uit vier bladen bestaande bladkransen staan. De stengels zijn behaard en vierkant. De langwerpig-elliptische bladeren met hun drie nerven zijn tot 2,5 cm lang, aan beide zijden ruw behaard en geelachtig-groen. Kruisbladwalstro bloeit in de periode april-juni en soms opnieuw in augustus. Deze soort komt in geheel Europa voor, behalve in het noorden. In ons land zullen we hem slechts zelden als een echt onkruid tegenkomen. In het wild is hij vooral te vinden langs de grote rivieren en in Limburg, zowel op zand als op klei.

 

kruisbladwalstro

 

 

 

 

 

 

Kleefkruid

 

Galium aparine heeft als officiële Nederlandse naam KLEEFKRUID, een zeer toepasselijke naam voor dit meest algemene lid van de Walstrogroep. De stengels worden tot 1,5 m lang en klimmen met behulp van omlaag gerichte weerhaakjes op en over andere planten heen. Kleefkruid is door zijn lastig gedrag een van de vervelendste onkruiden en groeit langs heggen en op gestoorde grond. Zijn voorkeur gaat echter uit naar ene goed bewerkte leem- of kleigrond met voldoende voedingsstoffen en humus.

De lancetvormige bladeren staan met zes tot acht bijeen in een krans; ze zijn het breedst boven het midden, hebben één duidelijke nerf en zijn aan de rand voorzien van naar achteren gerichte stekeltjes. De bloemen staan in tegenstelling tot de meeste andere Walstro-soorten met weinige (2-5) bijeen. Toch kan iedere plant wel zon 300-400 zaden voortbrengen. Kleefkruid is een- of tweejarig en bloeit van mei tot diep in de herfst. Het groeigebied omvat geheel Europa, het aangrenzende deel van Azië en Noord-Amerika.

 

kleefkruid

 

 

 

 

 

 

Liggend Walstro

 

LIGGEND WALSTRO (Galium hercynium) is een klein, zoden-vormend plantje dat van nature vrij algemeen voorkomt op droge hei-, zand- en veengrond en in droge zure bossen. De bladeren staan meestal met zessen bijeen in een krans; de vorm ervan is aan niet-bloeiende stengels omgekeerd lancetvormig. Langs de rand dragen de bladeren kleine, schuin naar voren gerichte voren gerichte stekeltjes. De bloeiende stengels liggen op de grond en staan aan het einde rechtop. De kleine witte bloemen staan in dichte bijschermen en verschijnen in juni tot september. Bij het drogen wordt de plant zwart. Liggend walstro komt in de meeste delen van Europa voor, met uitzonderen van het zuidoosten.

 

 

 

 

 

 

 

Echt of geel Walstro

 

Tenslotte hebben we dan nog ECHT WALSTRO (Galium verum), een overblijvende plant die in hoogte varieert van 5 cm tot 1.20 m (meestal echter niet hoger dan zo’n 60 cm). De bladeren zijn eennervig en lijnvormig, ze staan in kransen van 8-12 en hebben een omgerolde rand. Ze hebben een donkergroene kleur, zijn van boven ruw en aan de onderkant vaak behaard.  De vele kleine, gele bloempjes, die samen een opvallende, slanke pluim vormen, verschijnen van juni tot in de herfst en geuren in verse toestand naar honing. Worden ze gedroogd dan krijgen ze de geur van cumarine, een anti-stollingsmiddel, dat ruikt naar hooi.

Vreemd genoeg bevatten de bloemen van Echt walstro ook een stof die in omgekeerde richting werkt en gebruikt werd (en wordt) als bloedstelpend middel en voor het stremmen van melk bij de bereiding van kaas. In de Schotse Hooglanden werden de wortels samen met aluin gebruikt om stoffen rood te verven. De plant komt in vrijwel geheel Europa voor, in ons land alleen op droge zand- en kalkgrond en op grazige plaatsen in de duinen.

 

 

 

 

 

 

 

De Weegbreesoorten (Plantaginaceae)

 

 

Grote Weegbree

 

GROTE WEEGBREE (Plantago major) is een overblijvende plant met eironde of ellipsvormige bladeren die in een rozet bij elkaar staan. De bladeren zijn kaal of verspreid behaard en hebben een tamelijk lange steel. De kleine, bruinachtige bloemetjes zitten in een lange, cilindervormige aar en verschijnen van mei tot en met november. Grote weegbree is misschien wel het meest verspreide onkruid ter wereld: ‘het voetspoor van de blanke’. Komt vooral voor op plaatsen waar veel gelopen wordt. In ons land zeer algemeen.

 

 

 

 

 

 

 

Smalle Weegbree

 

Zoals de naam al aangeeft is SMALLE WEEGBREE (Plantago lanceolata) gemakkelijk van de vorige soort te onderscheiden. Deze overjarige plant heeft lancetvormige bladeren met opvallende nerven; ze liggen in een rozet op de grond of staan min of meer rechtop. De aren zijn veel korter: eivormig-langwerpig, later zelfs rolrond. De bloemkroon is doorschijnend, de helmdraden geelachtig wit. De bloeitijd is van mei tot in de herfst. Dit onkruid is haast net zo verspreid als de vorige soort en in ons land eveneens zeer algemeen, vooral langs wegen en dijken en in grasland.

 

Smalle weegbree

 

 

 

 

 

 

Wikkes (Papilionaceae)

 

 

Voederwikke

 

VOEDERWIKKE (Vicia sativa var. Sativa) is een eenjarige, kruipende of klimmende plant met stengels die 30 tot 90 cm hoog of lang worden. De vlinderbloemen, met blauw-paarse vlag en purperen zwaarden, staan in de bladoksels, afzonderlijk of in paren. De steunblaadjes onder de bloem zijn getand en meestal voorzien van een donkere honingklier. De in een punt uitlopende peulen zijn meestal kort behaard, 4-8 cm lang en 7-8 mm breed, met tien of twaalf gladde, ronde zaden.

De bloeitijd is mei-juli. Sativa betekent gekweekt of gezaaid; deze plant is dan ook al lang in cultuur als voederplant en hij is in gematigde luchtstreken wijd verbreid. De bladeren zijn geveerd, met 4-7 paren ovale blaadjes met stompe of enigszins ingekerfde toppen. In plaats van een topblaadje is er een in drieën gevorkte hechtrank die de plant gebruikt bij het klimmen.

 

 

 

 

 

 

 

Smalbladige wikke

 

De SMALBLADIGE WIKKE lijkt veel op de voorgaande en dat is geen wonder, want het is een ondersoort van dezelfde Vicia sativa (Vicia sativa ssp. Angustifolia). Bij deze ondersoort zijn de bloemen kleiner en de peulen meestal korter en smaller. De blaadjes waaruit de onderste bladeren zijn opgebouwd zijn gewoonlijk omgekeerd eirond tot omgekeerd hartvormig, die van de bovenste echter lancet- of lijnvormig (vandaar de naam). De bloemen zijn roodpaars van kleur, of ze hebben een paarse vlag en rode zwaarden. De bloeitijd is mei, juni.

 

 

 

 

 

 

 

Vogelwikke

 

VOGELWIKKE (Vicia cracca) is een overblijvende klimplant met veelbloemige trossen van mooie blauw-paarse bloemetjes. De trossen staan op lange stelen uit de oksels van de bladeren. Deze staan afwisselend en zijn geveerd; ze hebben 6-12 of meer paren heel smalle blaadjes (lancetvormig bij de onderste, lijnvormig bij de bovenste bladeren) en een in twee tot vijf delen gevorkte hechtrank. De bloeitijd is juni-augustus en de plant kan tot 1,20 m hoog klimmen. Het verspreidingsgebied omvat geheel Europa en Noord-Amerika. In ons land algemeen in heggen, in kreupelhout, op akkers, langs wegen en aan de waterkant.

 

 

 

 

 

 

 

Vierzadige of Ringelwikke

 

VIERZADIGE WIKKE (Vicia tetrasperma) is nog zo’n tengere, eenjarige klimmer. Bij deze soort staan de bloemen echter meestal met 3-5 bijeen (soms 1-2, een enkele maal tot 10). De bloemkroon is blauwachtig wit. De peul is behaard en bevat gewoonlijk twee zaden. De lang-gesteelde, afwisselend staande bladeren hebben 4-8 of zelfs tien paar lijnvormige tot langwerpige blaadjes en een 2-4 delige hechtrank. Ringelwikke wordt 30 tot 60 cm hoog en bloeit van mei tot en met augustus. Komt voor in geheel Europa en in Noord-Amerika. In ons land algemeen op zandige akkers, tussen kreupelhout en in ruigten.

 

 

 

 

 

 

 

Wilde cichorei (Compositae)

 

De WILDE CICHOREI (Cichorium intybus) behoort tot de familie der Samengesteldbloemigen en vertoont zijn fraaie helderblauwe bloemen in juli en augustus, soms ook nog wel later in het jaar. Ondanks de mooie bloemen is deze plant echter niet zo welkom in de tuin, vooral niet in het gazon, waar zijn diepe penwortel en ruwe taaie stengels hem tot een geduchte tegenstander maken. In de border kunnen deze penwortels evenwel nuttig werk verrichten doordat ze de ondergrond voor andere planten toegankelijk maken. Wilde cichorei wordt 15 tot 120 cm hoog, in goed bewerkte grond echter wel tot bijna 2,5 m!

De laagste bladeren zijn lang en getand met een stevige middennerf en lijken daardoor veel op die van de Paardenbloem. De bladeren op de bloeistengels zijn stengelomvattend en worden naar boven toe steeds smaller. De bloemen gaan ’s morgens open en sluiten zich ‘s middags weer, maar iedere uitgebloeide wordt door een nieuwe opgevolgd.

Cichorei wordt sinds vele eeuwen ook gekweekt; de gedroogde wortels leveren surrogaatkoffie. De wortels worden door de Arabieren gegeten en het is van hun woord chicouyeh dat de Nederlandse naam is afgeleid. De Romeinen gebruikten de plant als salade, zoals wij nog wel doen met het Witlof dat eveneens van deze plant afkomstig is. Kruidendokters gebruiken Cichorei tegen reumatiek en leverkwalen.

Wilde cichorei komt voor in geheel Europa en in Noord-Amerika. Bij ons in het wild vooral te vinden in het rivierengebied langs wegen en dijken en op droge grasgrond.

 

 

 

 

 

 

 

Wilgeroosjes en verwanten (Onagraceae)

 

Wilgenroosje

 

WILGENROOSJE (Chamaenerion angustifolium) heeft een voorkeur voor plaatsen waar door bepaalde omstandigheden stikstof vrijkomt. We moeten dan denken aan kapvlakten in het bos, plaatsen waar hout verbrand is en dergelijke. In de sombere dagen van de Tweede Wereldoorlog en de jaren daarna was Wilgenroosje een bekende verschijning in de gebombardeerde steden. Het is een mooie plant met zijn lange bloemtrossen van vrolijke lila bloemen in de maanden juni-september.

Op een gunstige plaats kan deze overblijvende plant wel 1,50 m hoog worden. De langwerpige lancetvormige bladeren, die soms kleine tandjes langs de rand hebben, staan afwisselend en spiraalsgewijs langs de stengels; aan de top veranderen ze in schutblaadjes en in de oksel van elk daarvan groeit een bloem. De bloemen zijn de moeite van het bekijken waard: vier ongelijke bloembladen met een donkerder lila vlek die als honingmerk dient en lange lila meeldraden die in een groepje neerhangen. Het vruchtbeginsel is zeer lang en lijkt op het eerste gezicht op een bloemsteel.

Wilgenroosje komt voor in het noordelijk deel van Europa, in Noord-Amerika en in Noord-Azië (tot in het poolgebied). In ons land plaatselijk zeer algemeen. Vanwege zijn schoonheid werd de plant in vroeger tijd als sierplant gekweekt, maar door de sterk woekerende wortels, die overal nieuwe scheuten doen ontstaan, is het wat we noemen een onkruid geworden. Ook door middel van zaad gaat de verspreiding snel in zijn werk. De openbarstende vruchten laten een wolk van parachutes vrij, gemiddeld 380 per vrucht ofwel 80.000 per plant.

 

 

 

 

 

 

Harig Wilgenroosje

 

HARIG WILGEROOSJE draagt de wetenschappelijke naam Epilobium hirsutum. Vroeger werd Wilgenroosje tot ditzelfde geslacht gerekend, maar meestal wordt die soort tegenwoordig bij een ander geslacht ondergebracht, zoals we hierboven gezien hebben. Harig wilgenroosje kan eveneens een hoogte van 1,50 m bereiken. De betiteling harig is heel toepasselijk: de stengels zijn bezet met lange, afstaande haren; de afwisselende, lancetvormige, stengelomvattende bladeren zijn aan beide zijden behaard, speciaal op de nerven.

De bloemen zijn groot, 2-2,5 cm in doorsnee; de vier purperkleurige bloembladen zijn aan de top iets ingekeept. Deze overblijvende plant bloeit van juni tot en met oktober. De verspreiding vindt plaats door middel van de vlezige, ondergrondse uitlopers en de grote hoeveelheden zaad. De plant komt voor in geheel Europa en in delen van Noord-Amerika. Bij ons algemeen in vochtige bossen, langs de waterkant en op moerassige plaatsen.

 

harig wilgenroosje

 

 

 

 

 

 

Kleinbloemige Basterdwederik

 

KLEINBLOEMIGE BASTERDWEDERIK (Epilobium parviflorum) is in alle delen kleiner en de bladeren zijn smaller dan bij de vorige soort. De hoogte is 15 tot 60 cm. Er zijn nog andere verschillen tussen deze soort en de vorige: in plaats van kruipende, ondergrondse stengels heeft Kleinbloemige Basterdwederik bovengrondse, bebladerde uitlopers en de haren op de stengels zijn zacht en de stempels staan op ongeveer dezelfde hoogte als de meeldraden, terwijl die van Harig wilgenroosje boven de langste meeldraden uitsteken. Het verspreidingsgebied omvat Europa, West-Azië en Noord-Afrika. In ons land algemeen op ongeveer dezelfde plaatsen als de vorige soort.

 

 

 

 

 

 

Bergbasterdwederik

 

BERGBASTERDWEDERIK (Epilobium montanum) heeft kleine roze, een enkele maal witte bloemen. Deze staan aan de top van de vaak roodachtige, kort behaarde stengel; de bloemblaadjes zijn diep ingesneden. De bladeren zijn meestal tegenoverstaand, soms in kransen van drie; ze zijn kort gesteeld, eirond of eirond-lancetvormig en getand. Deze plant wordt 30-60 cm hoog en bloeit van juni tot en met september. Het verspreidingsgebied omvat Europa, Noord- en Midden-Azië. Hier te lande vrij algemeen op vochtige plaatsen, onder hakhout, aan heggen en in bossen.

 

bergbasterwederik

 

 

 

 

 

 

 

Windes (Convolvulaceae)

 

Onder de naam Winde wordt een aantal zeer lastige en moeilijk te bestrijden onkruiden samengevat. Ze overgroeien en verstikken allerlei andere planten en uit hun diepe penwortels komen ontelbare ondergrondse uitlopers die weer nieuwe planten vormen. Ze bloeien de hele zomer en maken overvloedig zaad. Als u Windes de baas kunt worden mag u zich tot de goede tuinlieden rekenen.

 

 

Haagwinde

 

HAAGWINDE (Calystegia sepium) is een plant die algemeen voorkomt in heggen, tussen kreupelhout en in rietlanden. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van Europa via Azië tot in Noord-Amerika. De Engelse naam Hedge lily ofwel Heggelelie verwijst naar de mooie witte, soms roze, trompetvormige bloemen, die bijna 5 cm in doorsnee zijn. De Haagwinde is een stevige klimmer, die verscheidene meters hoog kan worden als hij een geschikte steun vindt. De groei kan zo sterk zijn dat de dichte bedekking van pijlvormige bladeren een struik die er onder schuilgaat bijna kan verstikken.

 

 

 

 

 

 

 

 

Gestreepte Winde

 

Een nauw verwante soort is de GESTREEPTE WINDE (Convolvulus silvatica), oorspronkelijk afkomstig uit het oostelijk Middellandse-zeegebied, maar soms verwilderd voorkomend. Deze heeft nog grotere bloemen (5-7 cm doorsnee) en grote bladeren, die vaak ook donkerder en meer blauw-groen van kleur zijn. Het kenmerkendste verschil tussen de twee soorten zit echter in de schutbladen onder de bloemen. Bij Haagwinde zijn deze niet of nauwelijks opgeblazen en ook overlappen ze elkaar niet, waardoor de kelk zichtbaar blijft. Bij de Gestreepte winde zijn ze sterk opgeblazen, waardoor ze de kelk geheel verbergen. Beide soorten hebben dezelfde bloeitijd.

 

gestreepte winde

 

 

 

 

 

 

Akkerwinde

 

AKKERWINDE (Convolvulus arvensis) is een van de dertig onkruiden in de Verenigde Staten die door de Amerikaanse onkruiddeskundige M.A. McCall werd beschreven als in ieder opzicht schadelijk. Hij ontwierp een tabel met tien kenmerken die ieder op zich voldoende waren om een plant tot onkruid te bestempelen. Akkerwinde vertoonde alle tien de kenmerken! Toch is het een aardige plant om te zien, met zijn roze-en-wit gestreepte trechterbloemen.

Het is een overblijvende soort waarvan de ondergrondse stengels in één seizoen een oppervlakte van zo’n vierkante meter in beslag kunnen nemen. De wortels kunnen wel 7 m diep de grond in gaan. Een enkele plant kan ongeveer 550 zaden produceren, dus het is zaak de bloemen af te plukken voor ze zaad kunnen zetten. Daarnaast moet u de plant uitputten door voortdurend de bladeren weg te nemen en de wortels te verwijderen. Het is gewoon een kwestie wie het ’t langst volhoudt, de Akkerwinde of u.

De stengels klimmen tegen de wijzers van de klok in rond de stengels van andere planten. De bladeren staan afwisselend, zijn hoogstens 5 cm lang en hebben een pijlvorm. De 2,5 cm diepe bloemen zijn welriekend en voorzien van honing; ze staan op lange stelen in de bladoksels. De schutbladeren laten de kelk vrij. Het verspreidingsgebied is ongeveer als dat van de Haagwinde.

 

 

akkerwinde

 

 

 

 

 

Zwaluwtong

 

De ZWALUWTONG (Polygonum convolvulus) hoort niet thuis in de Windefamilie maar wordt toch op deze plaats besproken, omdat hij het gedrag en het uiterlijk van een winde heeft, zoals ook tot uiting komt in de wetenschappelijke benaming. Ook het verspreidingsgebied is ongeveer hetzelfde las van Akker- en Haagwinde. Vooral te vinden op bouwland, maar ook op ruige plaatsen en in hegge. Zwaluwtong heeft een voorkeur voor kleigrond die veel voedingsstoffen bevat en licht zuur is.

De bloemen laten onmiddellijk zien dat het geen echte Winde is. Ze zijn heel klein, onopvallend witachtig groen en kort=gesteeld, met 2-6 bijeen in een losse bloeiwijze. De bladeren, bijna glad van boven en als met meel bestoven aan de onderkant, zijn echter weer net als bij de Windes afwisselend geplaatst en pijlvormig. De bloeitijd is van juli tot de herfst en iedere plant brengt tot 200 zaden voort.

 

 

 

 

 

 

 

Wolfsmelk en Bingelkruid (Euphorbiaceae)

 

De Wolfsmelk-soorten zijn bekend vanwege het (meestal) giftige melksap dat tot hevige irritatie kan leiden wanneer het in een wondje of in de ogen terechtkomt. Bij enkele buitenlandse soorten kan dit zelfs tot blindheid leiden! Een ander kenmerk van deze groep is de gelig-groene kleur van de bladeren en de bijzonder bloembouw. De planten vormen namelijk geen gewone bloemen maar de bloemen zijn naakt, dat wil zeggen niet voorzien van bloembladeren.

Ze zitten in een kleine bloeiwijze, het zogenaamde cyathium; dit wordt gevormd door één vrouwelijke bloem (alleen bestaande uit een vruchtbeginsel op een steeltje dat bij rijpheid in de lengte uitgroeit), omringd door een aantal mannelijke bloemen, die alleen bestaan uit een meeldraad op een steeltje. Het geheel is omgeven door een omwindsel. De botanische naam is afgeleid van Euphorbus, de lijfarts van koning Juba II van Mauritanië, die waarschijnlijk als een van de eersten de medicinale eigenschappen van het melksap toepaste.

 

 

Tuinwolfsmelk

 

Een van de meest algemene soorten in ons land, zowel in het wild als in de tuin, is TUINWOLFSMELK (Euphorbia peplus), een tot 30 cm hoog wordende eenjarige plant met een vertakte stengel. De bladeren zijn kort-gesteeld, kaal en eirond tot cirkelrond. De bloemen staan in een drie-stralig scherm; onder het geheel zit een krans van drie bladeren en onder iedere vertakking zitten twee bladeren. De plant bloeit van juli tot in de herfst en is verspreid over geheel Europa en in Noord-Amerika. Bij ons algemeen op akkers, in moestuinen en langs heggen. Iedere plant brengt ongeveer 1200 zaden voort.

 

 

 

 

 

 

 

 

Kroontjeskruid

 

KROONTJESKRUID (Euphorbia helioscopia) is inheems in Europa en West-Azië. De bladeren zijn omgekeerd eirond, naar de voet toe versmald en aan de top fijn getand. De bloemschermen zijn meestal vijf-stralig; aan het eind van iedere straal zit onder de bloemen een krans van drie bladeren. De plant wordt 5 tot 30 cm hoog. Bloeit van mei tot in de herfst. In ons land algemeen op akkers en in moestuinen.

Overblijvend Bingelkruid en Eenjarig Bingelkruid  behoren wel tot dezelfde familie, maar tot een ander geslacht. Ze hebben geen melksap.

 

 

 

 

 

 

 

Overblijvend of Bosbingelkruid

 

OVERBLIJVEND BINGELKRUID of BOSBINGELKRUID (Mercurialis perennis) is een behaarde overblijvende plant met lange kruipende ondergrondse uitlopers waaruit rechtopstaande stengels tevoorschijn komen van 20-40 cm hoog. De lange ovale bladeren hebben getande randen. In ons land zeldzaam voorkomend.

 

 

 

 

 

 

 

Tuinbingelkruid

 

EENJARIG BINGELKRUID  of TUINBINGELKRUID (Mercurialis annua) is net als de vorige soort sterk giftig. De plant heeft een rechtopstaande kale stengel met vertakkingen en wordt eveneens 20-40 cm hoog. De bloeitijd loopt van juni tot in de herfst. De ovaal-lancetvormige, getande bladeren zijn tegenoverstaand; de kleur is glanzend lichtgroen. De plant verspreidt een zeer onaangename geur. De bloemetjes zijn groen; de mannelijke staan in lange aren die uit de oksels tevoorschijn komen, de vrouwelijke staan meestal met twee tezamen  in de oksels. Eenjarig bingelkruid is in tuinen en bij bebouwing meer algemeen dan in het wild. In ons land vooral voorkomend in het zuiden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Oosterse morgenster : Tragopogon pratensis subsp. orientalis

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

949d6707d6f44e64a9cfdf555991e210-om

 

 

Goed te herkennen aan
– de gele lintbloemen, die langer zijn dan de omwindselbladen
– de gele helmknoppen met bruinpaarse streep en
– het grasachtige blad

 

 

d-oosterse-morgenster-a2615

 

 

 

Algemeen

 

Oosterse morgenster is een overblijvende plant van 20 tot 90 cm hoog, die groeit op vochtige, voedselrijke grond in hooilanden en op rivierdijken. Ze is zeldzaam voorkomend in het rivierengebied. Ze wordt ook uitgezaaid, vooral in stedelijke gebieden. Elders komt ze niet voor. Ze staat op de rode lijst als zeldzaam en sterk afgenomen.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Oosterse morgenster bloeit vanaf mei tot en met juli met goud- of oranjegele bloemhoofdjes, die enkel bestaan uit 5-tandige lintbloemen. Buisbloemen ontbreken. De binnenste lintbloemen zijn wel wat kleiner dan de buitenste. De helmknoppen van Oosterse morgenster zijn geel en hebben een bruin-paarse streep. Net als de bloemhoofdjes van gele morgenster zijn ook de bloemenhoofdjes van Oosterse morgenster alleen in de ochtend geopend, vroeg in de middags sluiten ze zich weer tot de volgende morgen vroeg.

 

 

 

 

 

 

 

Algemeen

 

composietenfamilie (Asteraceae)
– overblijvend
– zeldzaam in het rivierengebied
– 20 tot 90 cm

Bloem
– goud- of oranjegeel
– vanaf mei t/m juli
– hoofdje, alleenstaand
– alleen lintbloemen
– 4 tot 5 cm

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– lijn- tot lintvormig
– top spits
– rand gaaf
– parallelnervig
– voet (half) stengelomvattend

Stengel
– rechtop
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

JOHN ASTRIA

Muurleeuwenbek : Cymbalaria muralis

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

img_4918

 

 

Goed te herkennen aan
– de kleine, licht paarse, gespoorde bloemetjes
– met in het midden twee gele vlekken en
– de glanzende bladeren, die op klimop-bladeren lijken en
– de plaats waar ze groeit; op muren en tussen stenen

 

 

Cymbalaria muralis - Muurleeuwenbek

Cymbalaria muralis – Muurleeuwenbek

 

 

 

Algemeen

 

Muurleeuwenbek is een overblijvende, liggende of hangende plant. Ze groeit op oude muren en tussen stenen van dijken. Ze kan 15 tot 60 cm lang worden. In de 17e eeuw is ze ingevoerd vanuit Zuid-Europa als sierplant voor op grachtmuren. Later heeft ze zich weten te verspreiden en nu is ze vrij algemeen in stedelijke gebieden.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Ze bloeit vanaf mei tot en met oktober met licht paarse, gespoorde bloemetjes. Ze staan afzonderlijk op lange stelen in de bladoksels, waardoor ze juist boven de bladeren uitkomen. Ze hebben een 2 spletige bovenlip en een 3-lobbige onderlip met 2 verdikkingen met gele vlekken.

De verdikkingen sluiten de bloem af, waardoor meeldraden en stijl niet zichtbaar zijn. De vlekken wijzen de insecten de weg naar de nectar. Na de bloei buigen de vruchtstengels zich van het licht af en groeien spleten en gaten in, waar de omstandigheden tot kieming van het zaad ideaal zijn.

 

 

 

 

 

Blad en stengel

 

De op klimop-bladeren lijkende bladeren zijn rond-achtig, glanzend, hebben 5 tot 7 lobben en zijn aan de onderkant vaak paars aangelopen. De stengels zijn sterk vertakt en vormen op regelmatige afstand wortels.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

weegbreefamilie (Plantaginaceae)
– overblijvend
– (plaatselijk) vrij algemeen tot zeer   zeldzaam
– 15 tot 60 cm

Bloem
– licht paars met geel
– vanaf mei t/m oktober
– gesteeld alleenstaand
– gespoorde lipbloem
– 9 tot 15 mm, incl. spoor
– 5 kroonbladen, vergroeid
– 5 kelkbladen
– 4 meeldraden
– 1 stijl

Blad
– verspreid
– enkelvoudig
– handvormig
– top stomp of toegespitst
– rand gelobd
– voet hartvormig
– handnervig

Stengel
– hangend of liggend
– kaal
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

JOHN ASTRIA

Muizenoor : Hieracium pilosella

Standaard

categorie : kamerplanten en bloemen

 

 

 

2237

 

 

 

Goed te herkennen aan

– de kleine paardenbloem-achtige bloemen, waarvan de buitenste lintbloemen aan de onderkant een brede rode streep hebben en
– de langwerpige tot spatelvormige rozetbladeren met lange, witte, afstaande haren aan de bovenkant en wit viltige onderkant

 

 

hieracium-pulsillum-schiermonnikoog-010

 

 

 

Algemeen

 

Muizenoor is een lage, grijsgroene, overblijvende plant van 5 tot 30 cm hoog. Ze groeit op open plaatsen in droge tot vrij vochtige, grazige grond.

 

 

 

 

 

Bloem

 

Muizenoor bloeit vanaf mei tot de herfst met bleekgele tot gele bloemhoofdjes, die aan het einde van een bladerloze stengel staan. De hoofdjes bestaan uitsluitend uit lintbloemen. De onderkant van de buitenste lintbloemen heeft in het midden een brede rode streep. De omwindselbladen zijn maximaal 1,5 mm breed en zijn, evenals de stengels, behaard met lange witte haren en/of kortere zwarte klierharen.

 

 

 

 

 

Blad

 

De bladeren staan in een rozet, meestal vrij vlak uitgespreid. Ze zijn langwerpig tot spatelvormig, boven het midden het breedst. Aan de bovenkant en langs de rand zijn ze verspreid behaard met lange, witte, afstaande haren. De onderkant is dichter behaard, wit en viltig. Om bij grote droogte verdamping te beperken krullen de bladeren om en wordt de witte onderkant zichtbaar.

Muizenoor vormt bovengrondse, bebladerde uitlopers, die nieuwe rozetten vormen. Op die manier kan ze hele stukken grond bedekken. Voor muizenoor is het wel van belang dat op de plaatsen waar ze groeit het gras laag blijft. Begrazing zal de groei van muizenoor daarom bevorderen.

 

 

 

 

 

Toepassingen

 

Muizenoor bevat flavonoïden, looi- en bitterstoffen. In de kruidengeneeskunde wordt muizenoor nauwelijk nog gebruikt. In de volksgeneeskunde wordt ze nog wel toegepast bij lever-, maag- en darmaandoeningen.

 

 

 

 

 

Algemeen

 

composietenfamilie (Asteraceae)
– overblijvend
– algemeen
– 5 tot 30 cm

Bloem
– bleekgeel tot geel
– vanaf mei tot de herfst
– hoofdje alleenstaand
– alleen lintbloemen
– 2 tot 3 cm

Blad
– rozet
– enkelvoudig
– langwerpig tot spatelvormig
– top spits
– rand gaaf
– voet aflopend (in steel)
– veernervig
– bovenkant lang zacht behaard
– onderkant wit viltig

Stengel
– rechtop
– behaard
– rolrond

zie wilde bloemen

 

 

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

JOHN ASTRIA