Categorie archief: Religie

De betrouwbaarheid van de C-14 dateringsmethode

Standaard

categorie : religie

 

 

 

 

De betrouwbaarheid van de C-14 dateringsmethode

 

 

Eén van de meest gehoorde argumenten tegen een jonge aarde is dat radiometrische dateringsmethoden bewijzen dat de aarde wel miljoenen jaren oud moet zijn. Het vaakst wordt de C-14 dateringsmethode genoemd. Maar dat is nog steeds aanzienlijk meer dan de 6000 jaar waar Bijbelgetrouwe creationisten in geloven, dus hoe zit dat?

 

 

C14work1_L

 

 

 

Hoe werkt de C-14 dateringsmethode?

 

Van de meeste elementen bestaan meerdere versies, isotopen genoemd. Van het koolstofatoom bestaan vijf isotopen. Het meest voorkomende ‘normale’ koolstofisotoop is C-12 (of 12C). Dat heeft een atoommassa van 12, omdat de kern 6 protonen en 6 neutronen bevat. Dit is een stabiele isotoop, dat wil zeggen dat het niet vervalt. Een andere isotoop is C-14 (of koolstof-14, of 14C).

Dat is iets zwaarder, omdat de kern niet 6 maar 8 neutronen bevat. Omdat het 6 protonen en 6 elektronen heeft, gedraagt het zich echter precies hetzelfde als de andere koolstofisotopen. Het enige verschil (naast dat het iets zwaarder is) is dat het radioactief is en dus langzaam vervalt. Het vervalt met een halfwaardetijd van 5730 jaar, dus na die periode is er nog de helft van het oorspronkelijke C-14 over.

Koolstof-14 wordt hoog in de atmosfeer door kosmische straling gevormd uit stikstof-14. Zo ontstaat er in de atmosfeer een bepaalde verhouding tussen het radioactieve C-14 en het ‘gewone’ C-12. Dit noemen we de C-14/C verhouding. Momenteel is één op de 1,17 biljoen koolstofatomen in de atmosfeer een koolstof-14 atoom. Planten, die CO2 (en dus koolstofatomen) opnemen uit de lucht, bevatten dezelfde C-14/C ratio als de atmosfeer, en hetzelfde geldt voor dieren, die immers planten eten.

Wanneer het organisme sterft neemt het geen koolstof meer op. Maar het radioactieve koolstof vervalt langzaam terug tot stikstof. Dus verandert langzaam maar zeker de C-14/C verhouding in het stoffelijk overschot van dit organisme. Hoe langer geleden het organisme is gestorven, hoe lager de C-14/C ratio. Wanneer men een organisch sample test met de koolstofdateringsmethode, denkt men uit de waargenomen C-14/C verhouding te kunnen berekenen wanneer het organisme is doodgegaan.

Op het moment dat een organisme sterft, houdt de koolstofflux door zijn lichaam op. Het C-14 vervalt langzaam maar zeker, waardoor de C-14/C verhouding in het stoffelijk overschot van dit organisme afneemt. We weten de snelheid waarmee C-14 vervalt (de hoeveelheid halveert iedere 5730 jaar). Als we weten wat de oorspronkelijke C-14/C verhouding ten tijde van overlijden was, kunnen we vanuit de huidige verhouding berekenen hoe lang geleden het organisme overleed.

 

 

 

De C-14/C verhouding in de atmosfeer

 

Zoals bij alle dateringsmethoden moeten er ook bij deze ouderdomsbepaling een aantal aannames worden gedaan om tot een ‘leeftijd’ van iets te kunnen komen. Iedere dateringsmethode maakt gebruik van de volgende drie uitgangspunten:

  • Een constant proces. Bij radiometrische dateringsmethoden houdt dat in dat men ervan uitgaat dat het verval altijd met dezelfde snelheid heeft plaatsgevonden. Dus dat C-14 altijd een halveringstijd van 5730 jaar heeft gehad.

 

  • Een gesloten systeem. Er mag in de tussenliggende jaren geen uitwisseling hebben plaatsgevonden tussen de relevante stoffen (in dit geval koolstof) in het sample en stoffen uit de omgeving.

 

  • Een bekende beginsituatie. Er moet een aanname worden gedaan over de verhoudingen of hoeveelheden zoals ze in het begin waren. In het geval van de C-14 methode gaat men er vanuit dat de C-14/C verhouding in de atmosfeer altijd ongeveer gelijk is gebleven. Men neemt dus aan dat de C-14/C verhouding in de atmosfeer 5000 jaar geleden niet heel erg anders was dan tegenwoordig.

 

Vooral over de laatste aanname kan veel gezegd worden. Men kan er bijvoorbeeld niet zonder meer van uitgaan dat de C-14 in de atmosfeer homogeen verdeelt is over de hele biosfeer. Er zijn gevallen bekend waarbij organismen in een C-14-arm milieu leven en dus nog vóór ze sterven een lagere hoeveelheid C-14 bevatten. Wanneer men uitgaat van een beginsituatie waarbij de C-14/C verhouding gelijk is aan die in de atmosfeer, zullen deze organismen te oud gedateerd worden.

Riggs rapporteerde een geval waarbij een levende slak een C-14-gehalte had van 3,3 +/- 0,2 procent van het atmosferische gehalte, wat normaal gesproken een ‘leeftijd’ van 27.000 jaar impliceert. Wakefield rapporteerde gevallen waarbij recentelijk gestorven zeehonden C-14 ‘leeftijden’ hadden van 615 en 1.300 jaar. Dit soort gevallen worden veroorzaakt door het zogenaamde ‘reservoir effect’, waarbij organismen ‘oud’ koolstof binnen krijgen vanuit reservoirs (diep zeewater, of kalksteen) met een lage C-14/C verhouding.

Dit illustreert hoe belangrijk de beginsituatie is voor de betrouwbaarheid van de methode. Als hier de onjuiste aanname gedaan wordt, rolt er een compleet verkeerde leeftijd uit. En zoals zo vaak bepaalt het paradigma ( zienswijze,model ) welke aannames er gedaan worden.

Binnen het evolutionistische paradigma is het logisch om ervan uit te gaan dat de verhouding tussen gewoon koolstof en radioactief koolstof in de atmosfeer de afgelopen honderdduizend jaar ongeveer gelijk is gebleven. Maar binnen het scheppings/zondvloedparadigma moeten hele andere aannames worden gedaan.

 

 

Noahs%20Ark2

 

 

 

Een lage C-14/C verhouding vóór de zondvloed

 

Zoals gezegd ontstaat C-14 hoog in de atmosfeer door secundaire kosmische straling, en vervalt het weer door radioactief verval. De totale hoeveelheid C-14 is in evenwicht wanneer er per tijdseenheid evenveel C-14 wordt aangemaakt als er vervalt. Dit is een stabiel evenwicht , d.w.z. de totale hoeveelheid C-14 neigt toe of af te nemen totdat het evenwicht is bereikt. De hoeveelheid C-14 atomen is onafhankelijk van de hoeveelheid C-12, de C-14/C ratio is dat natuurlijk niet.

Als de totale hoeveelheid C-14 vóór de zondvloed in evenwicht was, zal deze hoeveelheid niet extreem verschillend zijn geweest van de hoeveelheid C-14 die zich tegenwoordig in de biosfeer bevindt. We weten echter dat de totale hoeveelheid C-12 voor de zondvloed wel veel groter was dan tegenwoordig. Dit weten we omdat we in de aardlagen dikke lagen steenkool vinden, die uit bijna alleen maar koolstof bestaan.

Al het steenkool van de hele wereld vormt een enorme hoeveelheid koolstof: de totale hoeveelheid koolstof in steenkoollagen is ruim 100 maal zo groot dan de totale hoeveelheid koolstof in de hele huidige biosfeer! Deze steenkoollagen zijn overblijfselen van plantenmateriaal dat tijdens de zondvloed bedolven is. Voor de zondvloed moet deze enorme hoeveelheid koolstof zich dus in de biosfeer bevonden hebben.

Aangezien de hoeveelheid C-14 voor de vloed niet heel erg anders was dan tegenwoordig, maar er wel ruim 100 keer zoveel C-12 was, moet de C-14/C verhouding in de biosfeer voor de zondvloed dus véél lager hebben gelegen. Dit betekent dat organismen die voor de zondvloed leefden reeds tijdens hun leven een hele lage C-14/C verhouding hadden.

Als we deze organismen zouden datering met de koolstofdateringsmethoden, zouden er dus véél te hoge leeftijden uitkomen, net zoals slak en de zeehonden die hierboven genoemd werden. Binnen het scheppingsmodel moeten er dus hele andere aannames worden gedaan over de C-14/C verhoudingen in het verleden. En het is logisch dat evolutionistische onderzoekers, die hier geen rekening mee houden wanneer ze dateringen uitvoeren, op leeftijden van meer dan 6000 jaar uitkomen.

 

 

 

 

 

De opbouw van een nieuw C-14/C evenwicht na de zondvloed

 

We kunnen dus verklaren hoe het komt dat organismen die voor de zondvloed leefden veel ouder lijken te zijn wanneer ze met de koolstofdateringsmethode gedateerd worden. Maar hetzelfde geldt voor de organismen die in de eerste eeuwen na de zondvloed leefden.

Tijdens de zondvloed werd het merendeel van het koolstof dus bedolven. Dat geldt dus ook voor het merendeel van het C-14 dat zich immers met het gewone koolstof vermengd had. Vlak na de zondvloed was de hoeveelheid C-14 in de biosfeer dus kleiner dan de evenwichtshoeveelheid. Dus begon de hoeveelheid C-14 toe te nemen, totdat het evenwicht opnieuw bereikt werd.

Dat betekent dat de C-14/C ratio na de zondvloed langzaam begon te stijgen, totdat de huidige verhouding werd bereikt. Maar voordat het nieuwe evenwicht bereikt werd, leefden organismen nog in een omgeving met relatief weinig C-14, waardoor ook de organismen die de eerste eeuwen na de zondvloed leefden veel ouder lijken te zijn dan in werkelijkheid.

De C-14/C verhouding in de biosfeer gedurende de geschiedenis. De grijze lijn geeft de evolutionistische aanname weer dat de C-14/C verhouding in het verleden altijd ongeveer hetzelfde was als tegenwoordig (met variaties die hier niet weergegeven zijn). De rode lijn geeft de aanname weer die we moeten doen binnen het scheppingsverhaal.

Het is duidelijk dat een organisme dat voor of vlak na de zondvloed leefde een hele lage C-14 concentratie had. Een evolutionistische onderzoeker die deze lage C-14/C ratio waarneemt, zou onterecht concluderen dat deze lage waarde het gevolg is van tienduizenden jaren radioactief verval van C-14, terwijl het in feite gewoon het gevolg was van een lage C-14/C verhouding in de biosfeer van die tijd.

 

 

 

Consistent gebruik van de radiometrische dateringsmethoden binnen het evolutieraamwerk?

 

Hoe komt het dat de meeste gepubliceerde dateringen mooi passen binnen het evolutionistische plaatje? Het is niet bekend in hoeverre de gepubliceerde dateringen een representatieve afspiegeling zijn van de vele dateringen die in feite worden gedaan. Wanneer wetenschappers hun onderzoeksobjecten laten dateren, hebben ze al een bepaalde verwachting over de leeftijd die deze zullen hebben. De laboratoria die de dateringen uitvoeren willen deze verwachtingen van tevoren weten, en dit speelt een rol bij de uitslag.

Vallen de dateringen anders uit dan verwacht, dan zijn er allerlei ‘redenen’ te bedenken waarom de uitslagen niet kloppen (bijvoorbeeld het reservoir effect, of dat er contaminatie heeft plaatsgevonden). Uiteindelijk worden bijna alleen ‘kloppende’ dateringen gepubliceerd.

Af en toe wordt het selectief omgaan met dateringen door de wetenschappers zelf toegegeven. Neem bijvoorbeeld deze uitspraak van R. L. Kauger (in een paper waarin kalium-argon dateringen worden besproken, maar het gaat om de mentaliteit, en dat is dus op alle dateringsmethoden toepasbaar):

In general, dates in the ‘correct ball park’ are assumed to be correct and are published, but those in disagreement with other data are seldom published nor are discrepancies fully explained. De gepubliceerde dateringen zijn dus in feite geselecteerde dateringen, hetgeen het lastig maakt te bepalen hoe vaak dateringsmethoden nou eigenlijk ‘goede’ dateringen opleveren.

 

 

Conclusie

 

De betrouwbaarheid van de C-14 dateringsmethode is zo goed als de betrouwbaarheid van de aannames. Aannames die binnen het evolutionistische raamwerk logisch zijn (de C-14/C verhouding is altijd ongeveer gelijk gebleven), leveren hoge leeftijden op. Aannames die binnen het creationistische raamwerk logisch zijn (de C-14/C verhouding moet vroeger veel lager hebben gelegen), leveren veel lagere leeftijden op. Een conclusie die alleen geldig is binnen het ene paradigma, vormt geen argument tegen het andere paradigma, dus de C-14 dateringsmethode levert geen doorslaggevend argument tegen een jonge aarde.

 

 

 

Referenties

 

  1. Riggs, A. C., 1984, Major carbon-14 deficiency in modern snail shells from southern Nevada springs, Science, 224, pp. 58-61 2. Wakefield, Dort, Jr., 1971, Mummified seals of southern Victoria Land, Antarctic Journal, vol. 6, no. 5, pp. 210-211 3. R. L. Kauger, 1977, K-Ar ages of biotites from tuffs in Eocene rocks of the Green River, Washakie, and Uinta basins, Utah, Wyoming, and Colorado, Rocky Mountain Geology, vol. 15, no. 1, p. 17-41

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 JOHN ASTRIA

JOHN ASTRIA

 

 

 

Hoe is de Bijbel tot stand gekomen?

Standaard

categorie : religie

.

.

De namen van Bijbelboeken worden in het aangeven van de Bijbelteksten altijd voluit geschreven met het oog op hen die niet zo met de Bijbel bekend zijn.

.

.

het-dwars-leggen-over-de-bijbel-ontstaan-38708938

.

.

Onder alle boeken neemt de Bijbel een bijzondere plaats in. Niet alleen wat de inhoud betreft, maar ook wat zijn ontstaan aangaat.

.

Meestal wordt een boek door één auteur geschreven in een betrekkelijk kort tijdsverloop. Soms komt een boek tot stand door samenwerking van een paar schrijvers, die dan nauwkeurig voeling met elkaar houden. Met de Bijbel is dat echter totaal anders. We zullen dat  nagaan en zien dat de Bijbel wat zijn ontstaan betreft al een wonder op zichzelf vormt.

01. De Bijbel is eigenlijk niet één boek. Hij bestaat uit 66 boeken. Dit aantal is in twee groepen verdeeld, te weten de boeken van het Oude Testament en de boeken van het Nieuwe Testament. Het Oude Testament heeft 39 boeken en het Nieuwe Testament 27 boeken.

02. De boeken van het Oude Testament verdelen we als volgt:
a. de geschiedkundige boeken te weten Genesis tot en met Esther
b. de poëtische of dichterlijke boeken, dat zijn de boeken van Job tot en met Hooglied
c. de profetische boeken te weten Jesaja tot en met Maleachi

03. De Joden hebben een andere indeling en spreken van:
– de wet (Genesis tot en met Deuteronomium);
– de profeten (Jozua, Richteren, Samuël, Koningen, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, 12 kleine profeten;
– de geschriften (Job, Spreuken, Psalmen, Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker, Esther, Ezra, Nehemia, Kronieken, Daniël. Iets van deze indeling vinden we in Lukas 16:16. De twee aanduidingen die daar gebruikt worden zijn de wet en profeten. De benamingen die in Lukas 24:44 opgesomd worden zijn de profeten en de  psalmen.

04. Het Nieuwe Testament wordt meestal in vier delen verdeeld, te weten:
a. De vier evangeliën. Dat zijn Mattheüs, Marcus, Lukas, Johannes;
b. De Handelingen ;
c. De Brieven Romeinen tot en met Judas ;
d. De Openbaring.

05. Nu iets over de schrijvers en de tijd waarin zij leefden. De eerste vijf boeken van het Oude Testament zijn Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium. Ze zijn geschreven (zie Daniël 9:11; Lukas 16:31; 24:44) door Mozes. De schrijver van die boeken leefde zo’n 1400 jaar voor Christus. De Joden noemen deze vijf boeken de ‘Thora'(= aanwijzing, wet). Van het Griekse woord ‘pentateuchos’ (= vijfdelig boek: ‘pente’ = vijf, ‘teuchè= rollen) is de naam Pentateuch afgeleid.

06. Als we zeggen dat Mozes de schrijver is van de eerste vijf boeken van de Bijbel, bedoelen we daarmee niet, dat er in die boeken geen notities van latere schrijvers of samenstellers voorkomen. Zo’ n latere toevoeging hebben we kennelijk in Genesis 36: 31. Daar wordt van de koningen van Edom gezegd dat ze regeerden voordat er een koning over de Israëlieten regeerde.

07. Ook Deuteronomium 34 moet van een latere hand zijn. De gebeurtenis van Mozes dood wordt er beschreven. Het is toch niet aannemelijk dat Mozes daarover bij voorbaat, als profetie, geschreven zou hebben.

08. Heel wat Jongelui komen van school thuis met het verhaal dat deze boeken pas veel later zijn ontstaan. Zo zou Deuteronomium dateren uit de tijd van koning Josia (ca 630 v. Chr.). Bij de tempelrestauratie vond men toen (2 Kronieken 34:14) het boek van de wet des Heren gegeven door Mozes.

Uiteindelijk zou de Pentateuch pas in de vijfde eeuw voor Christus voltooid zijn en door Ezra met zijn gezag zijn gedekt. Bij de samenstelling zou materiaal van diverse ‘bronnen’ zijn samengevoegd. Van Ezra lezen we in Ezra 7: 6 dat hij een schriftgeleerde was, bekwaam in de wet van Mozes.

09. De argumenten die men voor deze en soortgelijke opvattingen aanvoert, missen echter elke grond van degelijk bewijs en zijn ingegeven door vooringenomenheid. De beide genoemde teksten zeggen niets in de richting van wat deze geleerden beweren, integendeel. In het wetboek in de tijd van Josia staat dat het gevonden werd. Dat geeft aan dat het boek al bestond. Ezra kende de wet. Er staat niet dat hij de wet schreef, of dat hij de wet samenstelde.

10. Vroeger ontkende men dat Mozes de schrijver was op grond van het lichtvaardige argument, dat in zijn dagen de schrijfkunst nog niet zou zijn uitgevonden. Latere opgravingen hebben aangetoond hoe totaal onhoudbaar deze mening was. Er zijn beschreven kleitabletten gevonden van meer dan 5000 jaar oud!

Hoewel de Bijbel die bevestiging niet nodig heeft, laat een dergelijke vondst de betrouwbaarheid zien van mededelingen zoals in Numeri 33: 2 waar staat daar dat Mozes namelijk  hun tochten beschreef van pleisterplaats tot pleisterplaats. Zelfs een jongeman, zomaar aangetroffen in het veld in de tijd van de Richteren kon schrijven. Dit blijkt uit vers 14 van Richteren 8.

11. De jongste boeken van de Bijbel moeten we natuurlijk in het Nieuwe Testament zoeken, het zijn de brieven van de apostel Johannes. Die zijn omstreeks 100 na Christus geschreven. Als we de hiervoor vermelde tijdsaanduidingen als juist aannemen is de hele Bijbel dus tot stand gekomen in ( 1400 + 100 ) 1500 jaar.

12. Het is al een zeldzaam iets dat zo’n veertig mensen over verloop van tientallen eeuwen 66 boeken schrijven, die op elkaar aansluiten en volmaakt met elkaar in harmonie zijn.

.

.

document van Jesaja

document van Jesaja

.

Dat veertig mensen over een tijdsverloop van zo’ n 1500 jaar zesenzestig boeken schrijven, die een eenheid vormen, is al een wonder op zichzelf. Maar dat is nog niet alles. Deze veertig schrijvers waren namelijk geen veertig mensen met eenzelfde opleiding, ingewijd in eenzelfde vak. Ook stemden ze niet overeen in karakter of levensomstandigheden en ondanks die verschillen leveren ze één magistrale compositie van 66 boeken. 

.

01. Mozes heeft als jongeman zijn opvoeding genoten (Exodus 2:10; Handelingen 7: 21) aan het hof van Farao. Hij werd daar opgevoed in (Handelingen 7:22) wijsheid door de Egyptenaren.

02. Toen hij veertig jaar was (Handelingen 7:23) vluchtte hij naar Midian en bleef daar veertig jaar (Handelingen 7: 30). Hij verbleef daar bij (Exodus 2:18-21) Rehuël  die ook wel (Exodus 18:1) Jethro noemde.  Deze man was een (Exodus 3:1) schaapsherder.

03. Vervolgens voerde Mozes het volk Israël uit Egypte en leidde het veertig jaar door de (Handelingen 7:36) woestijn. Tijdens die reis moet hij de Pentateuch (Genesis tot en met Deuteronomium) hebben samengesteld.
Aanwijzingen voor zijn activiteiten als schrijver treffen we o.a. aan in Exodus 17:14. Daar gaat het over de strijd met welk volk Amalek. Ook is er sprake van het oordeel dat God over die volksstam uitspreekt (vgl. ook het reeds genoemde Numeri 33: 2).

04. Een heel andere achtergrond dan Mozes heeft bijvoorbeeld Amos. Volgens zijn eigen getuigenis was hij  (Amos 7:14) veehouder en kweker van moerbeivijgen.

05. Daniël was van afkomst? (Daniël 1: 3,4) koninklijk. Hij leefde in Babel maar in de burcht die lag in (Daniël 8:2) het gewest Elam. Dat hij de dromen en gezichten die hij kreeg opschreef, lezen we in Daniël 7 in vers 1. Daniël legde zijn profetieën vast in een boek.

06. Mattheüs was van beroep tollenaar voordat hij een discipel van Jezus werd (Mattheüs 9:9). Dit beroep stond onder Israël niet hoog aangeschreven (Denk aan Mattheüs 11:19).

07. Marcus heet de schrijver van het tweede evangelie. Zoals vaker het geval was, werd hij ook nog met de andere naam Johannes aangeduid (Handelingen 12: 12). Hij was een neef van (Kolossen 4: 10) Barnabas. Met deze man maakte Paulus de eerste zendingsreis. Marcus heeft zich op die reis niet erg gunstig (Handelingen 13: 13). Daardoor ontstaat er later een verwijdering (Handelingen 15: 36-41). Gelukkig is dat later weer bijgelegd. Paulus zegt in 2 Timotheüs 4:11. immers van Marcus dat hij van heel veel nut was voor de dienst.

.

.

Het-ontstaan-van-de-Bijbel-van-kleitablet-tot-boekdrukkunst-Back

.

.

08. Petrus was net als Johannes een (Mattheüs 4:18-22) visser. Het waren ongeletterde mensen blijkens Handelingen 4:13. Van Petrus weten we dat hij ‘dialect’ sprak. Men zei van hem (Mattheüs 26:73) dat hij een eenvoudig man was.

09. Petrus schreef blijkens het slot van 1 Petrus 5 zijn eerste brief in Babylon. Volgens sommigen zou dit een symbolische naam zijn waarmee dan Rome bedoeld werd. Er is echter niet voldoende reden om niet aan het bekende landschap Babylon te denken. In dit vers is ook weer sprake van Marcus die  door Petrus genoemd zijn zoon genoemd wordt.

10. We treffen ook een ontwikkeld man onder de schrijvers van het Nieuwe Testament aan. We hebben het over (Kolossen 4) Lucas, de geneesheer. Hij schreef het evangelie van Lucas en de Handelingen der apostelen.

11. Ook Paulus kan bogen op een behoorlijke ontwikkeling. Hij was een (Filippi 3:5) farizeeër die opgevoed werd aan de voeten van (Handelingen 22: 3) Gamaliël.  Dit was onder de Joden een heel bekend en geacht persoon. Paulus schreef de brief aan Filémon  (Filémon::23; Handelingen 28:16) in de gevangenis te Rome.

12. De diverse schrijvers verschillen dus wat betreft:
– de tijd waarin ze leefden,
– het land waar ze woonden,
– het beroep dat ze uitoefenden,
– de opvoeding die ze hadden genoten,
– het milieu waaruit ze voorkwamen.

13. Maar dit is nog niet alles. De schrijvers verschillen ook sterk wat hun karakter betreft. Volgens Numeri 12 was  Mozes zachtmoedig van karakter. Van de beide discipelen Johannes en Jakobus kan dat blijkbaar niet gezegd worden. De Heer Jezus noemt ze in Marcus 3:17: ‘Boanérges’ wat zonen des donders betekent. Hoe juist die naam is, blijkt uit Lukas 9: 54.

14. Onder de schrijvers treffen we oude mensen aan, maar ook jeugdige personen. Mozes was 40 jaar toen hij uit Egypte trok (Handelingen 7: 23). Hij verbleef 40 jaar in Midian blijkens Handelingen 7. Hij was dus minstens 80 jaar toen hij begon te schrijven. Jeremia was geen oud man toen hij tot profeet geroepen werd (Jeremia 1: 6). Eerst later lezen we van het opschrijven van zijn profetieën. Dat gebeurde in (Jeremia 36) het vierde jaar van Jojakim. Toen was hij nog vrij jong, want dit was nog geen twintig jaar later.

.

.

3d-gouden-pijl-5271528

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

John Astria

De drie dagen van duisternis.

Standaard

categorie  : religie

.

.

Binnen de profetische waarschuwingen die in de tijd na Christus aan de mensen zijn meegedeeld, komt geen andere toekomstige gebeurtenis zo herhaaldelijk voor en wordt zo vaak gelijkluidend beschreven als de wereldramp van ‘Drie Dagen Duisternis’.

.

.

.

.

Als een rode draad loopt de aankondiging ervan door de talrijke boodschappen en visioenen, tot in de middeleeuwen toe. Het is verbazingwekkend dat de Kerk en de theologen zich tot nu toe zo weinig ingelaten hebben met een zo dikwijls voor de toekomst aangekondigd ingrijpen Gods. Immers, dat het zal gaan om een handelen van God, dat wordt gewaarborgd door de woorden van Christus en de Moeder Gods.

Van bijzondere betekenis zijn de waarschuwende woorden van Jezus, gericht tot de gestigmatiseerde Pater Pio, die in de geur van heiligheid is gestorven en wiens uitspraken boven iedere redelijke twijfel staan. Tot hem sprak Christus over de ‘toorn van Mijn Vaderdie ‘heilig is’. Dankzij latere boodschappen en visioenen weten wij dat de ‘Drie Dagen Duisternis’ tevens het einde zal betekenen van een wereldwijde oorlog, vermoedelijk op een moment dat een atoomvernietiging de aarde bedreigt.

.

Boodschap aan Pater Pio

.

.

.

De boodschap van de Heer Jezus Christus aan Pater Pio luidt letterlijk als volgt:

‘Uit de wolken zullen zich orkanen van vuurstromen over de aarde verspreiden. Storm en noodweer, donderslagen en aardbevingen zullen zonder ophouden elkaar opvolgen; ononderbroken zal de vuurregen neerkomen. Opdat men zich op de gebeurtenis zal kunnen voorbereiden, geef Ik u het volgende teken:

De nacht is zeer koud, er zal een hevige wind staan en na enige tijd zullen de donderslagen beginnen. Sluit dan alle deuren en ramen goed af en spreekt met niemand buiten uw huis. Knielt neer voor het kruis en hebt berouw over uw zonden. Bidt Mijn Moeder om haar bescherming. Kijkt dan niet naar buiten zolang de aarde beeft, want de toorn van Mijn Vader is heilig. In de derde nacht zullen de aardbevingen en het vuur ophouden en de volgende dag zal de zon weer schijnen. De engelen zullen uit de hemel afdalen en de geest van vrede over de aarde brengen.’

Bij deze boodschap maakte Pater Pio nog een opmerking:

‘Jezus wil niet dat we naar de toorn van God kijken, want Gods toorn moet met angst en beven benaderd worden. Wie deze raad niet opvolgt zal ogenblikkelijk omkomen. De wind zal gif en gas met zich meevoeren die zich over de hele aarde zullen verspreiden.’

.

Alois Irlmayer

.

.

.

De bekende Beierse ziener Alois Irlmayer bleef tot zijn dood, op 26 juni 1959, bij zijn visioen omtrent een derde wereldoorlog, waarin de ‘Drie Dagen Duisternis’ op dezelfde manier worden weergegeven als in de boodschap van Pater Pio.

‘Tijdens de oorlog komt de grote duisternis die 72 uur duurt. Op een dag tijdens de oorlog zal het donker worden. Dan barst een hagelstorm los met bliksem en donder en een aardbeving schudt de aarde hevig. Ga dan niet buitenshuis. Geen licht zal er kunnen branden behalve dat van kaarslicht. De stroom valt uit. Wie de stof inademt krijgt kramp en sterft. Doe de ramen niet open, bedek ze met zwart papier.

Al het open water wordt giftig, ook alle open voedsel dat niet in afgesloten dozen is gedaan. Ook voedsel dat in glas zit blijft niet goed. Buiten heerst de stofdood, zeer veel mensen zullen sterven. Na 72 uur is alles weer voorbij. Maar nogmaals zeg ik het: Ga niet naar buiten, kijk ook niet door het raam naar buiten, laat de gewijde kaarsen of de waxinelichtjes branden en bid. In die nacht sterven meer mensen dan tijdens de beide wereldoorlogen samen.’

Op de vraag hoe de mensen voorzorgen kunnen nemen voor deze duisternis antwoordt Alois Irlmayer het volgende:

‘Koopt een paar conservenblikken met rijst en peulvruchten. Brood en meel blijven goed, vochtig voedsel bederft, behalve in conservenblikken. Leidingwater is drinkbaar, maar melk niet. Echt veel honger zullen de mensen zo niet krijgen tijdens deze catastrofe en duisternis. Het vuur zal branden, maar doet tijdens deze 72 uur geen raam open. De rivieren zullen zo weinig water bevatten dat men ze gemakkelijk zou kunnen doorwaden.

Het vee valt om, het gras wordt geel en dor, de dode mensen worden helemaal geel en zwart. De wind drijft de doodswolken naar het oosten weg. Hoelang de oorlog zal duren? Ik zie duidelijk het getal drie, maar of het drie dagen, drie weken of drie maanden zijn, dat weet ik niet’.

.

La Salette

.

Maximin en Melanie

.

De voor de hand liggende vraag, of de katholieke Kerk de boodschap van de drie donkere dagen – dus een strafgericht van God – ooit ter kennisneming heeft aangenomen en erkend, is eenvoudig te beantwoorden: Dit strafgericht en de ‘omwenteling’ van de aarde in drie dagen behoort tot de kern van de grote boodschap van La Salette, die door de Kerk is erkend. De Moeder Gods verscheen op 19 september 1846 op een helling van een steile berg in de Franse Alpen aan de herderskinderen Maximin en Melanie. Maria weende om de zonden en de goddeloosheid van de mensen.

‘Als mijn volk zich niet wil onderwerpen, ben ik gedwongen de arm van mijn Zoon te laten vallen…’

Letterlijk zei Maria toen over de toekomstige gebeurtenissen:

‘De Kerk zal verduisterd worden en de wereld zal in ontsteltenis verkeren. Wee de bewoners van de aarde! Er zullen bloedige oorlogen komen, hongersnood, pestaanvallen en besmettelijke ziekten. De hele wereld zal met ontzetting en verbijstering worden geslagen. De zon wordt verduisterd. Alleen het Geloof zal blijven leven. Water en vuur zullen de aarde dan reinigen en alle werken van menselijke hoogmoed verdelgen; alles zal vernieuwd worden.’

.

Anna Henle

.

.

.

Steeds weer heeft God aan daartoe uitgekozen zielen vingerwijzingen gegeven omtrent een komend strafgericht dat zich zou voordoen, als de mensheid zich niet zou bekeren. Zo kreeg ook de begenadigde zieneres Anna Henle (geb. 18 november 1871 in Aichstetten/Allgäu), die op zestienjarige leeftijd de wondetekens van Christus ontving, een behartenswaardige boodschap van Christus:

‘O laat Gods kinderen toch niet verloren gaan in de hevige verwarring van de strijd!’- ‘Drie dagen, waarin het nacht zal zijn, zullen er komen. Wanneer dan de dwaalleren verdwijnen, wanneer ze met de gesel van de strafroede gezuiverd worden en verstommen, dan zal het heerlijk zijn, dan zal er vrede zijn. De straf zal de gehele aarde treffen. De Drie Dagen Duisternis, te vergelijken met de drie uren van Jezus aan het Kruis, zullen spoedig komen. Het zal plotseling nacht worden en de aarde zal sidderen en beven zoals nooit tevoren.’

Anna Henle schrijft verder:

‘Gelooft u een zo zwak en ellendig mensenkind zoals ik: zou ik tientallen jaren lang hebben kunnen strijden, als Gods macht mij niet had gesterkt? Gelooft maar dat ik anders nu niet meer onder u geleefd zou hebben. Ik heb grote offers en zware strijd moeten doormaken met mensen en priesters die steeds met verwijten kwamen. Laten we toch uitroepen: Heer, zegen ons, want wij worden allen martelaren in de strijd van de Drie Dagen.

Heer, blijf bij ons, zullen wij moeten roepen, wanneer wij dat uur zien en het nacht zal zijn geworden, wanneer alle mensen tekeergaan. Heilige woorden heb ik vernomen omtrent deze ernstige straf die over de mensheid komt. Huiver en afschuw over deze wereld! Zo snel als de bron der eeuwigheid gekomen is, zo snel zal de wereld omvergeworpen worden.

Rekent het tot uw plicht er serieus werk van te maken naar Gods vermaning te luisteren! Ik heb de grote en geweldige omwenteling aanschouwd, het is vreselijk, verschrikkelijk! De vinger Gods tikt tegen de wereldbol! O laten we toch alles dragen, alles dulden, al het lijden dragen, zodat wij niet zullen versagen en goede vruchten zullen oogsten, wanneer de zware dagen aanbreken.

Hoezeer zullen wij dan als compensatie voor de uren van lijden, van nachtwaken, van strijd naar de verdiensten ervoor streven en verlangen. O, hoe gelukkig zijn wij, als we weten in welke tijd wij leven en wat ons te wachten staat!’

Juist zoals de Moeder Gods in La Salette, zo spreekt Anna Henle van de grote ‘omwenteling’ van de aarde tijdens de ‘Drie Dagen Duisternis’.

Dat komt wat de inhoud betreft overeen met vele andere visioenen en boodschappen, die nog concreter zijn. De wereld zal na het strafgericht niet meer zo zijn als nu. Door een kanteling (omkering) van de aardas zullen de klimaatzones zich verplaatsen. Afrika zal een Europees klimaat krijgen, Europa een Afrikaans. Dat wordt algemeen verklaard als een teken van Gods gerechtigheid: de overgebleven Europeanen zullen dan de hitte van Afrika te verduren krijgen.

Anna Henle heeft ook de Eerste Wereldoorlog en de communistische revoluties voorspeld. Als ze spreekt van ‘de vinger Gods die tegen de wereldbol tikt’, dan is dat iets zeer concreets, want volgens andere boodschappen zal de aarde door een inslag van een bol of kogel, een meteoor of planeet getroffen worden. In de boodschappen van Bayside (New York) is er steeds sprake van de ‘kogel van de verlossing’, van een ‘vuurbal’ die de aarde zal treffen en verschrikkelijke verwoestingen zal aanrichten.

In een van de allernieuwste boodschappen wordt als aanvulling vermeld dat de botsing met de ‘kogel’ zal leiden tot de explosie van talrijke depots van chemische wapens. De ‘gele gifwolken’, die over de aarde trekken en waarvan in bijna alle boodschappen sprake is, zijn het gevolg van deze explosies.

.

Anna Maria Taigi

.

.

.

Waardevolle informatie hebben we te danken aan de visioenen van de op 30 mei 1920 door de Kerk zaligverklaarde zieneres uit Rome Anna Maria Taigi (1769-1837), moeder van zeven kinderen. Na haar bekering was het haar gegeven als in een mysterieuze zon iedere gebeurtenis te herkennen waarop zij haar gedachten richtte. In de akten van haar zaligverklaringsproces is het volgende visioen opgetekend:

‘God zal twee strafgerichten voltrekken: het ene komt van de aarde (t.w. oorlogen en revoluties) en het andere kwaad, het andere strafgericht gaat van de hemel uit. Er zal over de hele aarde een diepe duisternis komen, die drie dagen en drie nachten zal duren. Deze duisternis zal het volkomen onmogelijk maken waar dan ook iets te zien. Verder zal de duisternis een verpesting van de lucht met zich meebrengen, die weliswaar niet uitsluitend maar wel hoofdzakelijk de vijanden van de godsdienst het leven zal ontnemen.

Zolang de duisternis duurt, zal het onmogelijk zijn om licht te maken. Uitsluitend gewijde kaarsen zullen aangestoken kunnen worden en licht geven. Wie tijdens deze duisternis uit nieuwsgierigheid het raam opendoet en naar buiten kijkt of uit zijn huis gaat, zal ter plekke dood neervallen. Tijdens deze drie dagen moeten de mensen binnenshuis blijven, de Rozenkrans bidden en Gods erbarming afsmeken.’

‘Alle openlijke en geheime vijanden van de Kerk zullen tijdens de duisternis omkomen. Slechts enkelen die God tot bekering wil brengen, zullen in leven blijven. De lucht zal verpest zijn door de demonen die in afgrijselijke gestalten zullen verschijnen. De gewijde kaarsen zullen bescherming bieden voor de dood, evenals de gebeden tot de allerheiligste Maagd Maria en tot de heilige Engelen.

Na deze duisternis zal de heilige Aartsengel Michaël naar de aarde komen en de duivel ketenen tot aan de tijden van de antichrist. In die tijd zal de godsdienst overal verspreid worden en het zal zijn: één Herder, ‘unus pastor’. De Russen bekeren zich, evenals Engeland en China; alles en iedereen zal jubelen om de triomf van de Kerk.’

Christus liet de zieneres (Anna Maria Taigi) in een bos vijf bomen zien en zei daarbij:

‘Voordat deze triomf van de Kerk kan komen, moeten van vijf bomen de wortels afgesneden worden. Deze bomen zouden “giftige wortels” hebben, waardoor alle andere planten bedorven zouden worden.’

Dit visioen toont ons de moderne Kerk van vandaag, die bedreigd wordt door vijf grote ketterijen. Iedere gelovige katholiek weet wat daarmee bedoeld wordt, als hij de strijd rondom bepaalde theologiën volgt. Christus liet ook geen twijfel bestaan aan het feit dat na de ‘Drie Dagen Duisternis’ niet alleen de afgescheiden christenen, maar dat gehele naties – d.w.z. dat wat er nog van zal zijn overgebleven – tot één katholieke Kerk zullen terugkeren.

Moderne bisschoppen en theologen beweren tegenwoordig: ‘Er bestaat geen terugkeer-oecumene!’ Er is overigens in alle andere belangrijke boodschappen aangaande dit thema altijd en alleen sprake van één herder en één kudde, die na het strafgericht God zullen verheerlijken en Hem dienen. De onveranderde leer van de katholieke Kerk heeft ook nooit iets anders verklaard.

.

Marie Julie Jahenni

.

.

.

Ontroerend en indringend is de klacht van Christus tot de gestigmatiseerde zieneres Marie Julie Jahenni, die leefde van 12 februari 1850 tot 4 maart 1941 in het kleine plaatsje Blain, in het zuiden van Bretagne. Op 15 maart 1873 verscheen Maria aan het doodzieke meisje en zei:

‘Mijn lieve kind, wil je de vijf  wonden van mijn goddelijke Zoon aannemen?’ – ‘Wat zijn dat, die vijf wonden?’- ‘Dat zijn de littekens van de spijkers die Zijn handen en voeten doorboord hebben en ook van de door de lans toegebrachte wond.’ – ‘Ja, van harte, als mijn Jezus het wil en Hij mij dat waardig acht.’- ‘Wil jij je hele leven lang lijden voor de bekering van de zondaars?’ – ‘Ja, mijn allerliefste Moeder, als Uw goddelijke Zoon dat wenst.’ – ‘Mijn lieve kind, dat is jouw bestemming.’ De Moeder Gods keek daarop naar de hemel en zei: ‘Mijn dierbare Zoon, zij biedt zich aan als zoenoffer. Neem haar als zodanig aan.’

Zes dagen later, op 21 maart 1873, ontving het meisje van Christus de wondetekens en leed voor de eerste keer de “passio” (het lijden van Christus). Tegen deze achtergrond moet men de vermanende boodschap zien die Christus in 1938 aan Marie Julie gaf:

‘De mensen hebben niet geluisterd naar de woorden van Mijn allerheiligste Moeder in Fatima. O wee, als ze nu geen gevolg geven aan Mijn woorden! Bidt, bidt, doet boete! Eens moeten alle mensen aan Mij rekenschap afleggen over de genaden, die Ik hun gegeven en aangeboden heb. De mensen moeten in het bijzonder bidden en boete doen voor de bekering van de zondaars, opdat Ik zoveel mogelijk mensen nog redden kan.

De zieken zal ik alleen genezen, als ze tot de juiste gezindheid komen. De mensen hebben de taal van de oorlog niet begrepen. Er leven zeer veel mensen in zonde en dagelijks beledigt men Mij opnieuw, het meest door de zonden van onkuisheid. Bidt nog meer voor de bekering van de zondaars. Wee de mensen die onschuldigen verleiden! U mag degenen die niet willen geloven, dat niet kwalijk nemen, want zij weten niet wat ze doen.

Maar wee degenen die zich een oordeel veroorloven, voordat zij zich voldoende hebben laten inlichten! Door hun woorden bederven zij heel veel en houden ze zo de genaden tegen die Ik aan de mensen wil geven. Maar Ik zal ervoor zorgen dat Mijn zaak doordringt en dat Mijn waarschuwingen tot de mensen doordringen. Indien de mensen zich niet bekeren en Mij en het Onbevlekte Hart van Mijn heilige Moeder blijven beledigen, zal een nog grotere straf over de mensheid komen dan alles wat tot nu toe gebeurd is. Bidt, bidt!

De straffen kunnen door gebed verzacht worden. De priesters, de lievelingen van Mijn Hart, mogen niet in trots en ongeloof datgene vernietigen wat de Liefde en Barmhartigheid in de schoot van de Allerheiligste Drievuldigheid heeft besloten tot de redding van de mensen. Bij twijfelachtige verschijningen moeten ze het exorcisme uitspreken, veel bidden en veel laten bidden. Zo zal de invloed van het kwaad tenietgedaan worden, het ware zal blijven, mensenwerk komt vanzelf wel ten val.

Zij zullen in geduld en heilige liefde beproefd moeten worden om het kwaad niet de gelegenheid te geven zijn woede bot te vieren op mijn begenadigden. Eerder zullen zijzelf zijn werktuig worden dan dat Mijn uitverkoren zielen in hun reine nederigheid en kinderlijk vertrouwen in Mij in verwarring zouden kunnen raken. Hoofdzaak is en blijft dat Mijn gebod, de Liefde, niet geschonden wordt.

De veelvuldige verschijningen van Mijn lieve Moeder Maria zijn werken van Mijn Barmhartigheid! Ik zend haar in de kracht van de Heilige Geest als Moeder van Barmhartigheid: om de mensen in het laatste uur te waarschuwen, om te redden wat er nog te redden valt. Ik moet dit alles over de wereld laten komen, opdat nog vele duizenden zielen gered zouden worden die anders verloren zouden gaan.

Voor alle kruis en lijden en voor alle andere vreselijke dingen die nog staan te gebeuren, mag u niet vloeken, maar Mijn hemelse Vader bedanken! Het is het werk van Mijn Liefde. U zult het later inzien. Omwille van Mijn Gerechtigheid, omwille van Mijn Naam zal Ik moeten komen, omdat de mensen de tijd van Mijn genade niet erkend hebben. De maat van de zonde is vol! Maar van Mijn getrouwen die Ik ken zal geen haar gekrenkt worden.

Als  in een koude winternacht de donder over de aarde raast zodat de bergen er van zullen sidderen, sluit dan de ramen en deuren, sluit het uitzicht naar buiten af, want uw ogen zullen het verschrikkelijke van al deze gebeurtenissen niet met nieuwsgierige blikken mogen onteren! Heilig is Gods  toorn die de aarde zal reinigen voor u, de kleine trouw gebleven kudde. Verzamelt u in gebed voor Mijn kruisbeeld en roept de beschermers van uw zielen aan.

Stelt u onder de bescherming van Mijn allerzaligste Moeder en weest onbevreesd! Wat u ook te zien of te horen krijgt, het is misleiding van de hel, die u niet schaden kan. Strijdt met vertrouwen op Mijn Liefde en laat geen twijfel aan uw redding in u opkomen. Hoe vaster en meer overtuigd u op Mijn Liefde vertrouwt, des te ondoordringbaarder is de muur waarmee Ik u kan omgeven.

Offert uw beproevingen, de grote verleidingen, de zichtbare en onzichtbare plagen op tot redding van de zielen. Mijn Liefde zal het u belonen. Brandt gewijde kaarsen en bidt de rozenkrans. Bidt, bidt, bidt, komt tot inkeer en doet boete! Slaapt niet zoals Mijn apostelen op de Olijfberg geslapen hebben, want Ik ben zeer nabij! De toorn van de Vader over dit mensengeslacht is meer dan groot!

Als niet het Rozenkransgebed en de opoffering van Mijn kostbaar Bloed de Vader zo aangenaam zouden zijn, dan was er allang veel eerder geleden naamloze ellende over de aarde gekomen. Maar Mijn Moeder bidt tot de Vader, tot Mij en tot de H.Geest steeds weer opnieuw om genade. Daarom laat de driemaal heilige God zich steeds weer verzoenen! Dankt het toch aan Mijn Moeder dat het mensengeslacht nog leeft!

Eert haar daarom met kinderlijke eerbied, zoals Ik u een voorbeeld heb gegeven, want zij is de Moeder van Barmhartigheid. Laat nooit na om altijd en steeds weer de opoffering van het kostbare Bloed te herhalen. Mijn Moeder bidt steeds weer tot Mij en met haar en langs haar veel offer- en boetezielen. Ik kan haar geen wens weigeren. Dus, dankt het aan Mijn Moeder als die dagen gekort worden omwille van Mijn uitverkorenen. Wees getroost, u allen die Mijn kostbaar Bloed vereert: er zal u niets overkomen!

Besteedt daarom ook aandacht aan de inhoud van de boeken die deze wereldramp van Drie Dagen Duisternis behandelen. Alleen door gebed, offers en boetedoening kunnen de rampen die de mensheid bedreigen, nog afgewend worden.

Auteur:Franz Speckbacher, Pr.

.

.

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

Prediker 1 uit het Oude Testament

Standaard

categorie : religie

 

 

Wat is dit voor boek?

 

Het Hebreeuwse woord dat vertaald is met ‘prediker,’ is ook te vertalen met ‘filosoof,’ of ‘leraar,’ of ‘gespreksleider.’ De schrijver van dit boek denkt na over het leven. Daarbij noemt hij aldoor een ‘aan de ene kant’ en een ‘aan de andere kant.’ Zo redeneert hij als het ware met zichzelf over het onbegrijpelijke van het leven.

 

 

 

 

 

Het leven is niet te begrijpen

 

1 Dit zijn de woorden van Prediker, de zoon van David. Prediker was koning in Jeruzalem.
2 Alles is maar lucht en leegte, zegt Prediker. Niets heeft werkelijk zin! Het hele leven is maar lucht en iets onbegrijpelijks! 3 Wat heeft een mens aan al zijn harde werken en zwoegen onder de zon? 4 Mensen worden geboren en sterven, maar de aarde blijft altijd bestaan. 5 De zon komt op en de zon gaat onder en haast zich hijgend naar de plaats waar ze weer moet opkomen.

6 De wind waait naar het zuiden en draait naar het noorden. Aldoor draaiend en waaiend gaat hij verder en komt steeds weer terug. 7 Alle rivieren stromen naar de zee, maar toch raakt de zee niet vol. Aldoor keert het water terug naar de bronnen van waaruit de rivieren ontstaan. 8 Alles is verschrikkelijk vermoeiend. De ogen zijn nooit klaar met kijken, de oren zijn nooit klaar met horen.

9 Alles wat er gebeurd is, zal steeds weer gebeuren. En alles wat er gedaan is, zal weer worden gedaan. Er is nooit iets nieuws onder de zon. 10 Soms gebeurt er iets waarvan de mensen zeggen: “Kijk, dit is iets nieuws.” Maar dan is het lang geleden ook al gebeurd, voordat wij er waren. 11 De mensen weten niets meer van wat er lang geleden gebeurde. En ook van wat er later gebeuren zal, zullen de mensen die nóg weer later leven, niets meer weten.

 

 

 

Wijsheid brengt verdriet met zich mee

 

12 Ik, Prediker, was koning van Israël en regeerde in Jeruzalem. 13 Ik wilde graag alles weten en wijs worden. Ik wilde ontdekken wat voor zin alles heeft wat er onder de hemel gebeurt. Dat is een moeilijke bezigheid die God aan de mensen heeft gegeven. Je wordt er alleen maar moe van. 14 Ik keek naar alles wat onder de zon wordt gedaan. En ik ontdekte: alles is lucht en onbegrijpelijk. 15 Wat krom is, kan niet recht worden. En wat ontbreekt, is ontelbaar.

16 Ik zei bij mezelf: “Ik ben wijzer dan alle mensen die vóór mij in Jeruzalem hebben geregeerd. Ik heb heel veel wijsheid en kennis opgedaan. 17 Daarom wil ik graag het verschil leren tussen wijsheid en dwaasheid, tussen verstandig en onverstandig.” Maar ik heb begrepen dat ook dat teleurstellend is. 18 Want met veel wijsheid komt veel verdriet. Hoe meer je weet, hoe groter je verdriet.

 

 

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

 

Mystieke levitatie of bedrog

Standaard

categorie : religie

.

.

Verschijnselen van levitatie

Levitatie is een bovennatuurlijk fenomeen van het omhoog zweven van wezens of mensen, zonder dat daad een wetenschappelijke verklaring voor de geven is. Dit verschijnsel wordt door zowel Oosterse Mystici als moderne mediums geclaimd. In vroeger tijden zijn er al gevallen van levitatie gerapporteerd. Slachtoffers van bezetenheid, heiligen, slachtoffers van bezetenheid en heksen zouden de zwaartekracht hebben overwonnen in een bijzondere bewustzijnstoestand.

.

.

.

.

Welles – nietes

.

Wetenschappers beschouwen levitatie meestal als bedrog, dan wel ontkennen het bestaan van dergelijke fenomenen. Spiritualisten zien levitatie als een manifestatie van psychische krachten of als een vorm van extase. In verschillende occulte stromingen gaat men er vanuit dat levitatie kan worden bereikt door middel van meditatietechnieken. Toen het spritisme in de 19e eeuw een hype was, behoorde levitatie tot het vaste repertoire van mediums. Toen onderzoekers van “psychische fenomenen” hun technieken verbeterd hadden, zijn veel van deze  mediums op bedrog betrapt.

.

.

bedrog

.

.

Levitatie van een kind door hekserij, 1681

.

.

Levitatie in het Oosten

.

Vasco Da Gama schreef in zijn dagboek dat hij getuige is geweest van het ‘in de lucht zweven’ van boeddhistische lama’s. Van taoïstische monniken wordt gezegd dat zij door middel van diepe meditatie kunnen leviteren. Zo wordt dit ook gezegd van boeddhistische monniken.

.

Een aantal bekende gevallen van mystieke levitatie uit het Christendom:

.

Jozef van Cupertino

.

Jozef van Cupertino (1603-1663) was een Italiaanse monnik en mysticus. Als kind had hij al epilepsie. Hij wijdde zijn jeugd aan zelfkastijding, uithongering en het dragen van boetekleden. Ondanks dat hij niet bijster slim was werd hij in 1628 tot priester gewijd. In het Italiaans staat de man bekend als Giuseppe da Copertino.

In de Acta Sanctorum werden van hem tot 70 ‘vluchten’ in heel Italië geregistreerd, waarbij hij in één geval in een boom vloog en daar op een dunne tak bleef zitten wiegen. Vaak keken hele menigten toe. Er zijn meer dan 150 ooggetuigenverslagen gepubliceerd over de ‘vluchten’ van Cupertino, die ook wel de vliegende heilige werd genoemd. Hij kon zich voor lange tijd van de grond opheffen.

Het verhaal gaat dat hij regelmatig in extase raakte en dan begon te zweven en voorspellingen deed. Ook hoorde hij hemelse muziek. Er werd druk over gesproken. De inquisitie bevond hem onschuldig aan tovenarij, maar stuurde hem eerst naar Assisi en later naar meer afgelegen kloosters om de volkstoeloop en de jaloezie van medebroeders te ontgaan.

Op 24 februari 1753 werd Cupertino zalig verklaard door paus Benedictus XIV en op 16 juli 1767 volgde de heiligverklaring door Clemens XIII. Cupertino werd in Rome op hetzelfde moment als Galileo Galilei onder een soort huisarrest geplaatst. De één was een mysticus, de ander de grondlegger van de moderne wetenschap.

.

.

Jozef van Cupertino

.

.

Theresia van Ávila

.

Theresia van Ávila (1515—1582) was een mystica die later heilig is verklaard. Samen met Johannes van het Kruis heeft zij in de zestiende eeuw de orde van de Karmel hervormd. In 1970 werd zij als eerste vrouwelijke heilige uitgeroepen tot kerkleraar door Paulus VI. In de volksmond wordt zij ook wel de “grote Theresia” genoemd.

In 1538 werd ze ziek en werd naar een genezeres in Becedas gestuurd. Zij las daarr een boek, waardoor zij haar eerste mystieke genaden ontving. De behandeling had geen effect en in 1539 werd ze doodziek teruggebracht naar Ávila gebracht. Nadat ze op de dag van Maria-Tenhemelopneming gebiecht had, geraakte ze in de toestand van schijndood.

Ze bleef zo gedurende drie jaar. In 1542 genas ze uiteindelijk zonder dat daar een aanwijsbare natuurlijke oorzaak voor was. Theresia van Ávila  leviteerde ongeveer 30 centimeter boven de grond voor een periode van iets korter dan een uur in een mystieke extase. Zij noemde de ervaring een ‘spirituele visitatie’. Dit wordt bevestigd door de “Catholic Encyclopedia”.  St.Teresa van Avila zou geleviteerd hebben in Madrid in 1640.

.

.

Theresia van Avila en Johannes van het kruis

.

.

Gemma Galgani

.

Maria Gemma Umberta Pia Galgani (1878-1903) is een Italiaanse rooms-katholieke heilige. Zij leed aan een slechte gezondheid en ze leefde als een asceet. Eten deed ze nauwelijks en weinige slaap deed ze op de koude grond. Er waren ook tijden dat zij zichzelf verwondde. Zij werd in een visioen toegesproken door de Heilige Gabriël van de Moeder van Smarten (overleden 1862) die haar postuum genas van haar tuberculose.

Gemma ervoer veel bovennatuurlijke ervaringen en extases waarin zij dan leviteerde. Vanaf 1899 vertoonde stigmata die ze elke week terug kreeg. In 1900 kwamen hier wonden van de doornenkroon bij. In 1940 werd zij heilig verklaard en vervolgens kwam haar verering razendsnel op gang.

.

.

Gemma Galgani

.

Andere geclaimde gevallen van levitatie in het christendom:

.

 

.

.

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

De duivel en Pater Pio

Standaard

categorie : religie

 

 

 

saint_padre_pio_postcard_004-p239242458678405622baanr_400

 

 

 

De Duivel

 

De duivel bestaat. Zijn actieve rol behoort niet tot het verleden en kan ook niet herleid worden tot het domein van de menselijke verbeelding. In werkelijkheid gaat de duivel vandaag onverminderd voort met het verleiden tot zonde. Om vele redenen moet de houding van de volgeling van Christus tegenover Satan er een zijn van waakzaamheid en van strijd en niet van onverschilligheid.

De huidige tijdsgeest heeft de figuur van de duivel verbannen naar de mythologie en de folklore. Baudelaire bevestigde juist dat het meesterwerk van Satan in deze moderne tijd er precies in bestaat te maken dat men niet meer in zijn bestaan gelooft. Bijgevolg is het niet gemakkelijk zich voor te stellen dat Satan toch blijk heeft gegeven van zijn bestaan toen hij gedwongen werd felle gevechten met pater Pio aan te gaan. Zulke ‘veldslagen’, die vermeld werden in de briefwisseling van de vereerde confrater met zijn geestelijke oversten, waren werkelijk echte gevechten op leven en dood.

 

 

 

Een van de eerste contacten die pater Pio had met de vorst van het kwaad gaat terug tot 1906 toen hij naar het klooster van Sant’Elia in Pianisi was teruggekeerd. Tijdens een zomernacht kon hij de slaap niet vatten door de drukkende hitte. Hij hoorde in de aangrenzende kamer voetstappen van iemand die heen en weer liep. “Die arme Anastasio kan ook niet slapen zoals ik”, dacht pater Pio. “Ik wil hem in ieder geval voorstellen dat we met elkaar wat zouden praten.”

Hij ging naar het venster en riep zijn metgezel maar zijn stem stokte in zijn keel. Op de vensterbank van van de aangrenzende kamer stond een rijzige afgrijselijke hond. Pater Pio vertelde: “Met ontzetting zag ik een grote hond langs de deur binnenkomen. Uit zijn muil kwam veel rook. Ik viel op mijn rug op het bed en hoorde hem zeggen: “Hij is het, hij is het!” Terwijl ik in die houding lag zag ik het beest een sprong maken naar de vensterbank vanwaar het zich naar het tegenoverliggende dak lanceerde om daarna te verdwijnen.

 

 

De listen van Satan om misbruik te maken van de doodkalme pater manifesteerden zich op allerlei manieren. Pater Agostino bevestigde ons dat Satan verscheen onder de meest uiteenlopende gedaanten: “onder de gedaante van naakte jonge meisjes die wellustig dansten, onder de gedaante van een gekruisigde, onder de gedaante van een jeugdige vriend van de broeders, onder de gedaante van de geestelijke vader of van pater provinciaal, van paus Pius X en van zijn engelbewaarder, van Sint-Franciscus, van de heilige Maria maar ook manifesteerde Satan zich in zijn afschuwelijke gelaatstrekken, met een leger van geesten uit de hel.

Soms was er geen enkele verschijning maar werd de arme pater geslagen tot bloedens toe, gekweld door oorverdovend lawaai, ondergespuwd, enz. Hij slaagde erin zich van deze aanvallen te bevrijden door de naam van Jezus te aanroepen.

 

 

De gevechten tussen pater Pio en Satan verbitterden vooral wanneer de pater de bezetenen van de duivel bevrijdde. Meer dan eens – zo vertelde Pater Tarcisio van Cervinara – schreeuwde de Boze alvorens het lichaam van een bezetene te verlaten: “Pater Pio, jij bezorgt ons meer last dan Sint-Michaël”. En ook: “Pater Pio, ontneem ons de zielen niet en wij zullen jou niet lastig vallen”.

 

 

 

 

Laat ons even kijken hoe pater Pio de aanvallen van Satan beschrijft in de brieven die hij naar zijn geestelijke oversten verstuurde.

 

 

 

 

Brief aan pater Agostino van 18 januari 1912:

“… Blauwbaard wil zich niet gewonnen geven. Hij heeft bijna alle mogelijke gedaanten aangenomen. Sedert verschillende dagen komt hij mij bezoeken met nog meer satellieten, gewapend met stokken en ijzeren werktuigen en wat het ergste is, onder hun eigen gedaanten. Wie weet hoeveel keer hij mij uit mijn bed geworpen heeft en mij door de kamer gesleept! Maar wacht! Jezus, moedertje Maria, het engeltje, Sint-Jozef en Sint-Franciscus zijn bijna altijd bij mij.”

 

 

Brief aan pater Agostino van 5 november 1912: 

“Dierbare vader, ook deze tweede brief van u, heeft –God zij dank – hetzelfde lot ondergaan als de vorige. Ik ben ervan overtuigd dat pater Evangelista u al op de hoogte heeft gebracht van de nieuwe fase van de oorlog die die vuile afvalligen tegen mij zijn begonnen. Omdat zij, vader, de volharding waarmee ik u hun hinderlagen rapporteer niet kunnen breken, hebben ze zich vastgeklampt aan dat andere extreem: ze zouden me in hun netten proberen te strikken door mij te beroven van de raadgevingen, die u mij geeft in uw brieven, mijn enige steun. Ter ere van God en om ze in verlegenheid te brengen zal ik dat verdragen.

Ik zeg u dan nog niet op welke manier die ellendelingen mij gaan treffen. Soms heb ik het gevoel dat ik ga sterven. Zaterdag leek het alsof ze me wilden afmaken. Ik was ten einde raad. Ik wendde me tot mijn engelbewaarder en nadat hij een tijdje op zich had laten wachten zweefde hij uiteindelijk rond mij. Met zijn engelachtige stem zong hij hymnen voor de goddelijke Majesteit. Er speelde zich dan een van die gewone scènes af: ik berispte hem streng omdat hij zolang op zich had laten wachten terwijl ik niet had opgehouden hem ter hulp te roepen.

Om hem te straffen wilde ik niet in zijn gezicht kijken. Ik wilde me verwijderen. Ik wilde hem mijden maar de arme raakte bijna huilend toch tot bij mij en vatte me bij de kraag. Ik richtte mijn blik omhoog, staarde hem in het gelaat en zag dat hij heel veel verdriet had.

 

 

Brief van 18 november 1912 aan de Eerwaarde Heer Augustin:

De vijand wil mij niet loslaten, hij belaagt mij voortdurend, hij doet alles om mij te vergiftigen  met zijn helse valstrikken. Het spijt mij enorm dat ik u deze feiten moet vertellen.Wel te verstaan, dat de duivel mij ervan wil weerhouden u van deze feiten op de hoogte te brengen, terwijl hij me voorstelt u slechts van zijn goede bezoeken te vertellen, deze die u kunnen behagen of verheffen.

De aartsbisschop, op de hoogte gebracht van deze aanvallen van onzuivere geesten, welke in uw brieven plaatsvinden, gaf mij de raad tegenover hem, uw laatste brief te openen. Welnu, terwijl wij hem openden, vonden wij de inhoud bedekt met inktvlekken. Was dat misschien op een andere manier de wraak van Blauwbaard ? Alhoewel, ik zou het niet kunnen begrijpen dat u een brief in zo een smerige staat  zou verzonden hebben, nochtans moet ik u bekennen dat ik moeite had deze brief te ontcijferen.

In het begin schenen de letters  onleesbaar, maar na dat ik op de brief een kruisbeeld had geplaatst en hem onder een sterk licht had gehouden, kwamen wij ertoe de inhoud van de brief te ontcijferen“.

 

 

Brief van 13 februari 1913 aan de E.H. Augustijn:

“ Het  is nu al 22 dagen dat “ze” me hardnekkig vervolgen. Mijn lichaam draagt de sporen van ontelbare slagen die “ze” mij hebben toegebracht. Meermaals, zijn “ze” zover gegaan, dat zij mijn hemd van mijn lichaam rukten om mij te slaan.

 

 

Brief van18 maart 1913 aan EH Benedetto:

“Deze duivels houden niet op me te slaan en mij uit mijn bed te doen vallen, ze slagen er zelfs in mijn hemd uit te trekken en mij te radbraken. Op dit ogenblik jagen ze mij geen angst meer aan. Soms, in zijn grote liefde, richt Jezus mij op en strekt mij uit in mijn bed.

 

 

Zekere dag, overschreed Satan de grens van het toelaatbare, door zich aan pater Pio voor te doen als een biechteling. Hierna volgt de getuigenis van Pater Pio: “Op een zekere morgen, wanneer ik in de biechtstoel zat, bood een heer zich aan. Hij was mager, slank, en gekleed met een zeker raffinement en hij was zeer minzaam. Hij begon met zijn zonden te biechten, zonden tegenover God, tegenover zijn evennaaste, tegenover de moraal en nog verschillende andere zonden.

Erg vreemd, maar een ding trof mij nochtans. Bij elk van zijn bekentenissen, nadat ik hem enkele terechtwijzingen had gedaan met betrekking tot zijn zonden, terechtwijzingen die ik had geformuleerd zoals het hoorde in Gods naam, naar kerkelijke traditie en naar de bevindingen van de Heiligen, nam de biechteling mijn woorden over en gebruikte hen met een buitengewone handigheid en bevoegdheid, om zich te verschonen van de zonden die hij zojuist gebiecht had.

Met een subtiele handigheid, trachtte hij telkens aan te tonen dat de immorele aktes die hij begaan had in feite natuurlijk waren, normaal en uit menselijk oogpunt begrijpelijk. Hij redeneerde op dezelfde wijze voor wat de zonden tegenover de Heer God  betrof, tegenover de H. Maagd of tegenover de Heiligen; en eveneens wat betrof de zonden met een onbeschrijfelijke morele smerigheid. Tegenover zulke bewijsvoering, naar voor gebracht om de beurt met een vriendelijkheid, handigheid en aandrang, stelde ik mij de vraag wie die man wel mocht zijn en vanwaar hij wel afkomstig was.

Ik observeerde hem met aandacht, naar enig teken van herkenning op zijn gelaat speurend, terwijl ik heel aandachtig naar hem luisterde teneinde niets van zijn argumenten te vergeten en in de mogelijkheid te zijn hen ten gepaste tijde te beredeneren. Op zeker ogenblik, ontving ik, door middel van een zeer intens innerlijk licht, de openbaring wie ik in feite voor mij had; op een autoritaire en gedecideerde toon, riep ik uit, “Leve Jezus, Leve Maria”. Nauwelijks had ik deze zoetklinkende en krachtige woorden uitgesproken, met als onmiddellijk gevolg dat de Duivel in een vuurbol verdween, een niet in te ademen stank achterlatend.

 

 

Eeerwaarde Heer Pierino, geestelijk directeur van pater Pio, bevond zich op een zekere dag nabij pater Pio, dag op dewelke Satan de pater uitdaagde, en waarvan zijn gewetensdirekteur hier getuigenis aflegt. “Op zekere morgen, nam e.h Pio de biecht af, ik kon het zien, want de gordijntjes van de biechtstoel waren niet volledig dicht geschoven. De biechtelingen wachtten hun beurt af, ze zaten op een rij aan een kant van de biechtstoel. Ik las mijn brevier en bij tussenpozen wendde ik mijn hoofd in de richting van e.h .PIO.

Een man met een imposante gestalte en een verleidelijk voorkomen kwam binnen onder de stijl van de kleine deur, rechts van het oude kleine kerkje. Hij droeg een donkere jas en een geruite broek. Zijn haren waren licht grijzend en zijn ogen levendig en duister. Ik wou verdergaan met mijn brevieren, maar een inwendige stem fluisterde mij in ,”stop en kijk”. De man ging zonder zijn beurt af te wachten enkele passen voorwaarts daarna enkele passen achteruit, hij ging voor de gordijntjes staan en terwijl de biechteling opstond om de biechtstoel te verlaten, plaatste hij zich voor de e.h. Pio, op die wijze dat hij mij het zicht op de biechtstoel ontnam.

Enkele ogenblikken later, zag ik de man verdwijnen met geopende benen, onder de planken, terwijl op de plaats waar een ogenblik geleden ik priester Pio gezien had, ik nu het gezicht van Jezus bemerkte, mooi, jong en blond, achter de rugleuning van de bank, terwijl hij toekeek hoe de man door de plankenvloer drong. Daarna zag ik e.h. Pio die uit de hoogte komend zich weerom neerzette op zijn plaats terwijl zijn persoon versmolt in deze van Jezus. Vervolgens zag ik nog enkel e.h. Pio.

Met zijn zware stem zegde hij, “Kom op kindertjes, willen jullie biechten” Niemand van de mensen die voor de biechtstoel wachtende waren, scheen iets van het voorval bemerkt te hebben, en de biechtviering verliep verder alsof er niets was gebeurd.

 

 

 

 

 

pijl-omlaag-illustraties_430109

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

JOHN ASTRIA

Het leven van Franciscus van Assisi

Standaard

categorie : religie

 

 

 

 

 

 

Jeugd 

 

Franciscus wordt in 1181/2 geboren in Assisi als de zoon van een rijke koopman. Hij heeft een onbezorgde jeugd. Vaak is hij de aanvoerder van feesten met vrienden. Over geld hoeft hij zich nooit zorgen te maken. Er is meer dan voldoende voor een leven in luxe.

 

 

Ridder

 

Franciscus voelt er niet zo veel voor om zijn vader op te volgen in de zaak. Hij droomt ervan om ridder te worden. Daarom gaat hij vechten in de oorlog tegen Perugia in 1202. Assisi wordt echter al snel verslagen en Franciscus belandt in een gevangenis in Perugia.

 

 

 

Weer thuis

 

Na een jaar wordt hij vrijgekocht door zijn vader en komt hij weer thuis. In de kerker is hij al ziek geworden en zijn gezondheid laat hem nog een tijdje in de steek. In deze tijd begint Franciscus steeds vaker na te denken over zijn leven en over God. Toch kiest Franciscus er nog een keer voor om ridder te worden. Het is 1205 als hij zich aansluit bij een expeditie tegen Apulië.

 

 

 

Een beslissende droom in Spoleto

 

Onderweg naar Apulië voelt Franciscus zich niet zo fit. In de buurt van Spoleto besluit hij even te gaan rusten. Dan krijgt hij een droom. Een stem zegt tegen hem, dat hij terug moet gaan naar Assisi. Daar zal hem duidelijk worden wat zijn werkelijke bestemming is. Franciscus geeft zijn kostbare wapenrusting weg en gaat terug naar huis. Daarna zal hij nooit weer wapens opnemen.

 

 

 

De zoektocht

 

Na terugkomst zoekt Franciscus naar zijn bestemming. Soms brengt hij dagen door in de eenzaamheid van de Monte Subasio vlakbij Assisi. Af en toe viert hij nog feesten met zijn vrienden. Steeds vaker denkt Franciscus over God. Dan vinden er twee belangrijke gebeurtenissen plaats.

 

 

 

De ontmoeting met de melaatse 

 

Op een dag in 1205 rijdt Franciscus op zijn paard in de buurt van Assisi. Dan ziet hij een melaatse aankomen. Normaal zou hij hard weggereden zijn, maar nu stapt Franciscus van zijn paard af. Hij loopt naar de melaatse en kust zijn half weggerotte hand. Het maakt hem erg gelukkig en hij gaat zelf daarna ook geregeld melaatsen verzorgen. Deze gebeurtenis maakt grote indruk op Franciscus. Hij beschrijft het in zijn Testament. Vanaf dat moment zal Franciscus altijd partij kiezen voor de zwakkeren en verdrukten in de maatschappij.

 

 

 

Het kruis van San Damiano 

 

Vlak na de ontmoeting met de melaatse gaat Franciscus geregeld bidden in het kerkje van San Damiano. Hij bidt voor het kruis. Hier hoort hij een stem die zegt: “Ga, Franciscus, repareer mijn huis, want je ziet dat het op instorten staat”.

 

 

klooster

 

 

kerkje

 

 

Het klooster en het aangrenzende kerkje staan op een eenzame plek te midden van cipressen en olijfbomen. Hier werd Francisius zich bewust van zijn roeping en schreef hij het Zonnelied. Het strenge, sobere interieur vormt een ontroerend voorbeeld van een 13de eeuws franciscanenklooster.

 

 

 

Verkoop van stoffen en paard in Foligno 

 

Franciscus neemt de opdracht die hij in San Damiano kreeg heel letterlijk. Hij begint met het herstellen van dit kerkje. Hiervoor heeft hij geld nodig. Daarvoor neemt hij dure stoffen uit de winkel van zijn vader en gaat naar Foligno. Daar verkoopt hij de stoffen en zijn paard.

 

 

 

De breuk met zijn ouders

 

Zijn vader is woedend over de verkoop van de stoffen en het paard. Hij zegt dat het diefstal is en roept Franciscus op om voor het gerecht te verschijnen. Het proces vindt in 1206 plaats voor de bisschop. Als de aanklacht is voorgelezen, trekt Franciscus zijn kleren uit en terwijl hij het bundeltje kleding aan zijn vader geeft zegt hij: “Voortaan zeg ik alleen nog, Onze Vader die in de hemel is, en niet meer vader Pietro di Bernardone”. Franciscus doet afstand van alle bezit en ook zijn rechten op een erfenis.

 

 

 

Herstellen van kerkjes

 

Na het proces gaat Franciscus eerst naar een vriend in Gubbio, maar hij keert snel terug om verder te werken aan het herstel van de kerk van San Damiano. Van 1206 tot 1208 herstelt hij ook de kerken Santa Maria degli Angeli en San Pietro della Spina, allebei vlakbij Assisi.

 

 

Kerk van San Damiano

 

 

 

Franciscus vindt zijn bestemming

 

Begin 1208 hoort Franciscus op een dag het evangelie van de wegzending van de apostelen. De volgelingen van Jezus mogen geen goud en zilver bezitten, geen beurs, tas en stok meenemen onderweg en geen sandalen dragen. Nu weet Franciscus het. Hij trekt zijn sandalen uit, past zijn kleding aan en zal zich zijn leven lang verzetten tegen geld en bezit.

 

 

 

De eerste broeders

 

Op 16 april 1208 komen Bernardus van Quintavalle en Petrus Catani bij Franciscus. Bernardus is een rijk en geleerd man, Petrus is een rechtsgeleerde. Ze sluiten zich aan bij de leefwijze van Franciscus. Ze noemen zichzelf de boetelingen van Assisi. Een week later volgt Egidius en kort daarna volgen er meer mannen uit Assisi en omgeving.

 

 

 

Naar Rome

 

Als er twaalf broeders zijn besluiten ze naar Rome te gaan om de paus om goedkeuring te vragen voor hun manier van leven. Het is dan 1209. In die tijd waren er veel ketterse bewegingen. Franciscus wilde binnen de kerk blijven. De paus is verheugd dat er een groep broeders is die binnen de kerk de armoede willen beleven en de navolging van Christus in praktijk willen brengen. Het is het begin van de broederschap.

 

 

 

De stal in Rivotorto

 

Na terugkomst uit Rome gaan de broeders in een stal bij Rivotorto wonen. De omstandigheden zijn zeer primitief, maar de broeders zijn gelukkig en vol enthousiasme. Ze worden verjaagd uit de stal als op een dag een boer zijn ezel naar binnen stuurt.

 

 

 

Portiuncula

 

Na Rivotorto trekken de broeders naar Portiuncula. Hier staat het kerkje van Santa Maria degli Angeli dat Franciscus hersteld heeft. De broeders beleven ook hier een gelukkige tijd. Ze leven in volstrekte armoede en trekken rond om te preken en te werken. In het begin vonden de mensen de broeders maar rare lui, maar nu krijgen ze steeds meer waardering en liefde voor Franciscus en zijn broeders.

 

 

kerk van Santa Maria degli Angeli

 

 

 

Clara

 

Clara heeft Franciscus al vaak horen preken en wil hem ook volgen. In de nacht van 18 maart 1212 vlucht zij uit haar huis en gaat naar Franciscus en zijn broeders. Daarna volgen andere vrouwen. Clara en haar zusters gaan wonen bij het kerkje van San Damiano. Clara is daar tot haar dood in 1253 gebleven.

 

 

De heilige Clara van Assisi

 

 

 

Franciscus gaat naar de sultan

 

Franciscus gaat in 1219 naar Damiate in Egypte om het kruisvaarderskamp te bezoeken. Hij ziet zelfs kans bij de sultan, Melek el-Kamil te komen en met hem te spreken. De sultan wordt niet bekeerd tot het christendom, maar tijdgenoten vertellen wel dat el-Kamil na zijn gesprek met Franciscus veranderd is. Het is een unieke gebeurtenis. Franciscus brengt de boodschap van de vrede te midden van het strijdgewoel van de kruistochten.

Franciscus vertrekt hierna naar het heilige land om de plaatsen waar Jezus is geweest te bezoeken. Een broeder uit Italië komt naar het heilige land om Franciscus te waarschuwen dat er grote problemen in de orde zijn en hij keert zo snel mogelijk terug.

 

 

 

Franciscus treedt af als bestuurder van de orde 

 

De orde is inmiddels behoorlijk gegroeid en er zijn duizenden broeders. De vraag om voorschriften en regels wordt groter. Voor het aansturen van de orde is een sterke bestuurder nodig. Franciscus weet dat hij daar niet de geschikte persoon voor is en treedt af. Zijn broeder van het eerste uur, Petrus Catani, volgt hem op.

 

 

 

Het schrijven van een regel

 

In 1221 schrijft Franciscus een regel. Hierin zijn de besluiten die de broeders tussen 1209 en 1221 hebben genomen verwoord. Hierna wordt er nog behoorlijk aan deze voorlopige regel gewerkt, want men is nog niet tevreden over de inhoud. In 1223 trekt Franciscus zich een tijdje terug in Fonte Colombo om een nieuwe versie van de regel te schrijven. Deze regel wordt op 29 november 1223 door de paus goedgekeurd. Dit is de regel die ook nu nog voor de minderbroeders geldt.

 

 

 

De stigmata

 

De gezondheid van Franciscus gaat steeds verder achteruit. In het Midden-Oosten heeft hij een oogkwaal en waarschijnlijk ook malaria opgelopen. In 1224 besluit hij naar La Verna, een berg ten noorden van Umbrië, te gaan. Op 14 september ontvangt Franciscus hier de stigmata, de wonden van het lijden van Jezus.

 

 

 

 

 

Het Zonnelied 

 

Franciscus trekt in 1225 nog rond. Voor een behandeling van zijn oogziekte is hij in een kluizenarij in het Rieti-dal. Ook verblijft hij een tijdje in San Damiano. Ondanks zijn ernstige ziekte en pijnen schrijft hij zijn prachtige Zonnelied. Het Zonnelied getuigt van een grote liefde voor de schepping.

 

 

 

 

 

Franciscus schrijft zijn Testament

 

 In 1226 treffen we Franciscus op diverse plaatsen aan. Zo is hij een tijdje in het bisschopspaleis in Assisi. Als Franciscus voelt dat de dood nadert vraagt hij of ze hem naar Portiuncula willen brengen. Hier dicteert Franciscus zijn Testament.

 

 

 

Zuster dood 

 

Franciscus sterft op zaterdagavond 3 oktober 1226 in Portiuncula. Zijn lichaam wordt naar Assisi gebracht. Eerst gaat men langs San Damiano zodat Clara Franciscus nog één keer kan zien. Franciscus wordt in de kerk San Giorgio begraven.

 

 

 

Heilig 

 

Op 16 juli 1228 wordt Franciscus heilig verklaard. Direct daarna begint men met de bouw van de San Francesco in Assisi. Het lichaam van Franciscus wordt in mei 1230 naar deze kerk overgebracht.

 

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

mijne-kop-a4

 

De 70 jaarweken van Daniël 9

Standaard

categorie : religie

 

 

De 70 jaarweken van Daniël 9

 

 

Afbeelding-17-Zeventig-Jaarweken

 

Daniël (geboren ca. 622 v.Chr.) was een van de profeten die in de tijd van het Oude Testament het woord van God ontvingen en doorgaven. Hij schreef het naar hem genoemde bijbelboek Daniël. Zijn naam betekent ‘God is rechter’. Uit zijn boek komt naar voren dat God de heidense wereldrijken oordeelt. Het rijk van de Mensenzoon  zal het geheel van de rijken vernietigen. In het leven van Daniël zien we hoe God het einde van het Babylonische rijk beslist.

In Dan. 9 verschijnt de engel Gabriël aan Daniël, na zijn gebed om de verlossing van zijn volk, om hem de toekomstige dingen bekend te maken. Na 70 weken (jaarweken = 490 jaar) zal de Messias komen om de ongerechtigheid te verzoenen en een eeuwige gerechtigheid aan te brengen.

 De term jaarweek was een gebruikelijke Joodse term en betekent letterlijk zeven jaar. De term komt van Gods gebod in Leviticus 25:3-4 om een stuk land slechts voor zes jaar te bebouwen om het daarna een jaar rust (sabbatsjaar) te geven. Deze periode van zeven jaar werd bekend als een ‘jaarweek’ (Lev. 25:8). De profetie van Daniël 9 gaat dus om 70 x 7 = 490 jaar.Merk op dat deze profetie drie periodes omvat:

 

1. 7 jaarweken (49 jaren: tot de herbouw van Jeruzalem);
2. 62 jaarweken (434 jaren: vanaf de herbouw van Jeruzalem tot de komst van een Gezalfde, een vorst die vervolgens uitgeroeid wordt);
3. Laatste jaarweek (7 jaren, waarvan in de helft het offer wordt gestaakt en er een verwoesting komt).Toen de 7 + 62 jaarweken voorbij waren, kon Israël verwachten dat de Messias Zich bekend zou maken en uitgeroeid zou worden. De Joodse kalender telt 360 dagen en dus komen we op een totaal van 69 x 7 x 360 = 173.880 dagen.

 

Vers 25 vermeldt het beginpunt van de tijdrekening: “vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen”.

Dit bevel van de Perzische koning Arthahsasta vinden we in Nehemia 2. Deze koning liet dat decreet uitgaan op de eerste van de maand Nisan. Omgerekend naar onze Gregoriaanse kalender zou dat neerkomen op 14 maart 445 voor Christus. Precies 173.880 dagen vanaf deze dag zouden ons moeten brengen tot vlak voor de dood van de Messias.

Wanneer we tellen vanaf 14 maart 445 v. Chr. tot 6 april 32 na Chr., hebben we 477 jaar en 24 dagen en komen we dus niet goed uit. We moeten echter één jaar in mindering brengen omdat er slechts één jaar verstrijkt tussen het jaar 1 voor Christus en het jaar 1 na Christus. Dit maakt 476 jaar en 24 dagen of 173.764 dagen. Dan moeten we 119 dagen toevoegen voor de 119 schrikkeljaren in deze 476 jaar (476 gedeeld door 4). Nu hebben we 173.883 dagen.

Er is echter een kleine onnauwkeurigheid in de Juliaanse kalender ( ten tijde van Julius Caesar ) wanneer we die met een zonnejaar vergelijken. Een Juliaans jaar is 1/128ste van een dag langer dan een Joods zonnejaar. Wanneer we 476 jaar vermenigvuldigen met 1/128, krijgen we drie dagen. Deze drie dagen afgetrokken van onze 173.883 dagen, komen we op 173.880 dagen die ons brengen op ‘Palmzondag’, 6 april 32 na Chr.

God voorzegde op de dag nauwkeurig wanneer de Messias, rijdend op een ezelinnejong (Zach. 9:9) Zichzelf zou bekendmaken als Messias en Koning van Israël (Matt. 21:1-11 en Lucas 19:28-44).  Het is deze dag die de profetie van Daniël 9 exact had voorzegd en waarop binnen enkele dagen Jezus’ kruisiging volgde.

 

 

 

De 70 jaarweken uitgebreid

 

De profetie van de zeventig weken in Daniël 9 wordt wel de ruggengraat van de profetie genoemd. Zij geeft Daniël een geweldig overzicht over de toekomstige gebeurtenissen voor zijn volk Israël.

 

De zeventig weken

 

Vanaf vers 24 van Daniël 9 zien we de profetie over de zeventig weken beschreven. Zeventig weken zullen voorbijgaan en dan zal het volledige herstel van Israël plaatsvinden.

″Zeventig weken zijn bestemd over uw volk, en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht, en de profeet te verzegelen, en om de heiligheid der heiligheden te zalven. Weet dan, en versta: van dat het woord uitging, om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen weer gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden.

En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn; en een volk van de vorst, dat komen zal, zal de stad en het heiligdom verderven, en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vast besloten verwoestingen. En hij zal velen het verbond versterken, één week; en op de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vast besloten zijnde, zal uitgestort worden over de verwoeste” (Dan. 9:24-27).

Let op hoe volkomen dat herstel zal zijn. Dit herstel gaat veel verder dan de herbouw van de tempel en de stad Jeruzalem. Dit herstel spreekt over de tijd van het Vrederijk, waarin de Heere Jezus koning zal zijn over en te midden van Zijn volk. Dat zal alles plaatsvinden onder het nieuwe verbond, dat in eerste instantie voor Israël bedoeld was (Jer. 31).

Gabriël legt Daniël uit dat er “zeventig weken zijn bepaald over uw volk, en over uw heilige stad”, voordat dit alles kan gebeuren. Na zeventig weken zal er een einde komen aan het lijden van Israël. Als we het tekstgedeelte goed lezen, zien we dat het volgende zal gaan gebeuren:

 

 

Tijd Gebeurtenissen Vs
Na 7+62 = 69 weken Uitroeiing van de Messias-Koning 25, 26
de laatste week een zeer moeilijke week 27
Na 70 weken Totale verlossing en eeuwige gerechtigheid voor Israël 24

 

 

 

1. Jaarsabbatten

 

Voor ons westerlingen mag een periode van zeven jaar een handig rekentrucje lijken, maar een Jood zal deze periode direct herkennen. Het betreft namelijk de zogenaamde jaarsabbatten  of jaarweken waarover we lezen in Leviticus 25:

″Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaren zullen zijn. Daarna zult gij in de zevende maand, op de tiende van de maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op de verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse land. En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij zult weerkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult weerkeren een ieder tot zijn geslacht” (Lev. 25: 8-10).

 

We kennen allemaal de sabbat, waarop de mens na 6 dagen te hebben gewerkt, mocht uitrusten en herstellen van het werk. Door de Joden werd elke week uitgekeken naar de sabbat, die in huiselijke kring echt werd gevierd. Men begroette elkaar met het zingen van het Shalom alechem.

De sabbat verwijst naar de rust van het Vrederijk en de daaropvolgende eeuwige heerlijkheid, die het volk Israël eens zal binnengaan. Sterker nog gold dit voor het sabbatsjaar (elke 7 jaar) waarin het land moest rusten van zes jaren oogst. In het zevende jaar mocht niet geoogst en ook niet gezaaid worden (Lev. 25:3,4).

Het spreekt vanzelf dat het hele Joodse leven afgestemd was op dit denken in zeven jaren. Tenminste in de perioden dat zij zich aan deze voorschriften gehouden hebben.  Zowel de sabbat als het sabbatsjaar verwijzen naar de rust die Israël daarin zal binnengaan (vgl. Hebr. 4:1-11) en die het einde van de slavernij van het volk zal betekenen.

Ook lazen we over het jubeljaar, het jaar na zeven jaarweken (7×7=49 jaar), waarin ook nog eens alle verkochte bezittingen teruggeven moesten worden (zie Lev. 25:8-23). Met recht heette dat een jubeljaar. Het werd ingeluid met bazuingeschal op de grote verzoendag. Hier zien we het geestelijke herstel (verzoening van de zonden) samenvloeien met het materiële herstel (van grond en bezittingen).

De Israëlieten waren dus volkomen gewend te rekenen in perioden van zeven jaar, omdat die nauw verweven waren met hun godsdienst, hun economie en hun sociale leven. Er was voor Daniël dus niets vreemds aan de perioden van zeven jaar waar Gabriël over sprak.

 

 

 

Waarom deze 70 en 490 jaren?

 

De zeventig jaren ballingschap in Babel waren een vergoeding voor de zeventig sabbatsjaren die het volk niet gehouden had. Dit wil zeggen dat de Israëlieten blijkbaar gedurende een periode van 70×7=490 jaren de wetten van God, waaronder deze sabbats- en jubeljaren niet gehouden hadden. En dat is precies de tijd in onze profetie die Israël moet wachten op het definitieve herstel.

Aan het eind van de 70 jaar ballingschap vond er een verootmoediging plaats, onder andere door Daniël, waarop de eerste terugkeer naar het land volgde. Maar van een werkelijke bekering mogen we niet spreken. Het was nog maar een gedeeltelijk herstel, het gebeurde ″in benauwdheid der tijden″ (Dan. 9:25).

Na nog eens 490 jaar zal Israël werkelijk tot bekering komen en roepen om haar Messias, de Here Jezus. Dan zal er een definitief einde komen aan haar lijden en zal het herstel volkomen zijn.

 

 

 

Begin en eind van de 483 jaren

 

De profetie in Daniël 9 zegt precies wanneer de zeventig jaarweken zullen ingaan, namelijk:

 

″van dat het woord uitging, om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, de Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken” (vs. 25).

 

Er zijn argumenten om aan te nemen dat de brieven van Artachsasta (Neh. 2) als ′het bevel′ moeten worden gezien. Het bevel werd gegeven door de Perzische koning Arthahsast om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen. In dat decreet wordt de stad Jeruzalem duidelijk genoemd en als gevolg daarvan worden de muren herbouwd.
Het einde van de 69 jaarweken is duidelijker. “tot op Messias, de Vorst” kan alleen duiden op Jezus Christus.

Niemand anders komt in aanmerking om in deze cruciale profetie die rol te vervullen. De meeste uitleggers nemen aan dat het om de kruisiging gaat, sommigen nemen de doop van de Heere Jezus als eindpunt van de 69 jaarweken.

 

Een tijdssprong

 

Datgene wat we in Daniël 9 lezen over die laatste jaarweek, heeft in de geschiedenis nooit plaatsgevonden. De uitspraak van de Heere Jezus in Mattheüs 24:15 geeft aan dat deze profetie in Zijn tijd nog niet vervuld was, maar nog vervuld moest worden. Al met al is er voldoende bewijs om te concluderen dat deze laatste jaarweek nog toekomst is.

Als na de 69e jaarweek de Heere Jezus wordt gekruisigd, zet God de tijdrekening stil. Israël heeft haar Messias verworpen en wordt tijdelijk terzijde gesteld. Wanneer zij Hem niet verworpen zou hebben, zouden de gebeurtenissen van deze laatste jaarweek vermoedelijk direct of binnen veel kortere tijd hebben plaatsgevonden.

Zo’n tijdsprong is in de Bijbelse profetie niet iets abnormaals. We zien zoiets ook in Lukas 4:18 als de Heere Jezus in de synagoge van Nazareth voorleest uit de profeet Jesaja:

 

“De Geest des Heeren [is] op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart” (vgl. Jes. 61:1).

 

Hij stopt hier en geeft aan dat dit woord tot vervulling is gekomen. De rest van de profetie, die slaat op het Vrederijk, spreekt Hij niet uit omdat die nog niet aan de orde was. Eerst moest Hij aangenomen worden als de Messias. Ook hier zien we dat de tijdklok wordt stilgezet over een periode die intussen een kleine tweeduizend jaar heeft geduurd. Het gaat trouwens om dezelfde periode. Na de laatste jaarweek zal voor Israël het herstel van Jesaja 61:2  aanbreken.

 

 

 

2. De indeling van de laatste jaarweek

 

Een tweede argument voor de 490 jaren vinden we in de laatste jaarweek. De laatste jaarweek duurt zeven jaar en valt volgens Daniël 9:27 uiteen in twee perioden van drieënhalf jaar. Deze twee perioden van drieënhalf jaar zijn ook elders in de Bijbel terug te vinden. Hier enkele belangrijkste teksten :

  • “En van die tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen, en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen. Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen(Dan. 12:11, 12).
  • “En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar door God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voedenduizend tweehonderd zestig dagen(Openb. 12:6).
  • “En laat de voorhof uit, die van buiten den tempel is, en meet die niet, want hij is de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden twee en veertig maanden. En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen, met zakken bekleed” (Openb. 11:2, 3).
  • “En aan de vrouw zijn gegeven twee vleugels van een grote arend, opdat zij zou vliegen in de woestijn, in haar plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd, en tijden, en een halve tijd, buiten het gezicht der slang” (Openb. 12:14).
  • “En het werd een mond gegeven, om grote dingen en godslasteringen te spreken; en het werd macht gegeven, om zulks te doen, twee en veertig maanden(Openb. 13:5).

 

Lees de bovenstaande teksten vooral in hun verband om een goed inzicht te krijgen in de gebeurtenissen van die laatste jaarweek. We zetten de beschrijvingen van een halve jaarweek nog eens op een rijtje:

 

 

hoofdstuk 11 van de Openbaring ; Gods tempel en de zevende bazuin

hoofdstuk 11 van de Openbaring ; Gods tempel en de zevende bazuin

 

 

 

hoofdstuk 12 van de Openbaring ; de vrouw en de draak, strijd in de hemel

hoofdstuk 12 van de Openbaring ; de vrouw en de draak, strijd in de hemel

 

 

 

hoofdstuk 13 van de Openbaring ; de komst van de antichrist en de valse profeet

hoofdstuk 13 van de Openbaring ; de komst van de antichrist en de valse profeet

 

 

pasteltekeningen van John Astria

 

 

 

Benaming Te vinden in
een halve week Dan. 9:27
1260, 1290, 1335 of 1350 dagen*) Openb. 11:2, 3; Dan. 12:11, 12
42 maanden Openb. 11:2, 3; Openb. 13:5
Een tijd, tijden en een halve tijd Dan. 7:25; Dan. 12:7; Openb. 12:6, 14
*) Bij de perioden van 1290 en 1350 dagen gaat het om gebeurtenissen die vlak voor of vlak na de halve week plaatsvinden.

 

Let op de profetie over de vrouw en het kind in Openbaring 12. Daarin wordt dezelfde gebeurtenis twee keer beschreven. In vers 6 staat dat de vrouw “42 maanden” in de woestijn zal zijn. In vers 14 staat dat de vrouw “een tijd, en tijden, en een halve tijd” in de woestijn zal zijn. Hiermee is duidelijk wat de bijna cryptische omschrijving “een tijd, tijden en een halve tijd” betekent, namelijk drieënhalf jaar. Deze vrouw is een deel van het volk Israël, dat gedurende de tweede helft van de laatste jaarweek door God in de woestijn verborgen wordt gehouden.

 

 

 

3. De gebeurtenissen van de laatste jaarweek

 

Een derde bewijs voor de lengte van de zeventig jaarweken vinden we onder andere in Mattheüs 24.

“Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats;  Dat alsdan, die in Judea zijn, vluchten op de bergen; Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen; En die op den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen weg te nemen. Maar wee de bevruchte, en de zogende vrouwen in die dagen! Doch bidt, dat uw vlucht niet geschiede des winters, noch op een sabbat. Want alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal” (Matt. 24:15-21).

We zien in Mattheüs 24:15 opnieuw “de gruwel der verwoesting” van onze tekst in Daniël 9:27. De Heere zegt hier Zelf dat de gebeurtenissen van de laatste jaarweek nog toekomst zijn. Hij vertelt ons in Mattheüs 24:15  uitgebreid wat er in die tweede helft van de laatste jaarweek zal gebeuren. De oprichting van “de gruwel der verwoesting” luidt een periode in van grote verdrukking en deze periode zal drieënhalf jaar duren. Oftewel: De tweede helft van de laatste jaarweek zal voor Israël en de wereld een periode van ongekende grote verdrukking zijn. We noemen die laatste drieënhalf jaar dan ook wel ‘de Grote Verdrukking’.

 

 

 

De Grote Verdrukking

 

Als we goed kijken naar de gebeurtenissen van de laatste jaarweek in Daniël 9:27, dan zie we dat ze exact passen bij de Grote Verdrukking, zoals beschreven in bijvoorbeeld Mattheüs 24, 2 Tessalonicenzen 2 en het boek Openbaring.

De “vorst die komen zal” duidt op de komst van de antichrist die zeer wreed, allesoverheersend en verwoestend zal zijn. Deze antichrist zien we beschreven in 2 Tessalonicenzen 2:1-12 en natuurlijk in Openbaring 13.

De “gruwelijken vleugel” vinden we terug in Mattheüs 24:
“Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, staande in de heilige plaats; Dat alsdan, die in Judea zijn, vluchten op de bergen” (Matt. 24:15, 16).

Halverwege de laatste jaarweek van Daniël, aan het begin van de Grote Verdrukking, zal er in de herbouwde tempel een gruwel (smerig voorwerp van afgoderij) worden opgericht. De oprichting van deze gruwel zal de emmer doen overlopen en de verwoesting van de Grote Verdrukking inluiden.

Dit zal niet zomaar een ontwijding van de tempel zijn, zoals eerder is gebeurd, maar het zal een ongekende provocatie zijn aan het adres van de Heere God. Vandaar ook dat dit voor de Joden hét sein zal zijn om te vluchten naar de bergen (Matt. 24:16).

Er zal een “verwoester” komen. We lezen in Openbaring 9:1-11 over een sprinkhanenplaag die aan het begin van de Grote Verdrukking zal opkomen uit de afgrond. Vermoedelijk zijn dit demonen die de gedaante van buitenaardse monsters hebben aangenomen. Zij zullen de mensen zo pijnigen, dat ze de dood zullen zoeken, maar ze zullen hem niet vinden. We lezen: “En zij hadden over zich tot een koning de engel van de afgrond; zijn naam was in het Hebreeuws Abaddon, en in de Griekse taal had hij de naam Apollyon” (Openb. 9:11).

 

 

Openbaring 9 van de Openbaring : de 5de en 6de bazuin

Openbaring 9 van de Openbaring : de 5de en 6de bazuin

 

pasteltekening van John Astria

 

 

De naam Abaddon/Apollyon betekent verwoesting. De verwoesting die hij brengt, is het gevolg van ongeloof. Israël gaat een grote verwoesting tegemoet, totdat het zal roepen om haar Messias, de Heere Jezus, Die met deze verwoester af zal rekenen. Deze zal dan zelf verwoest worden (Jes. 33:1).

Dat Israël met de antichrist “een verbond” zal sluiten, is niets nieuws. Israël sloot in het verleden verbonden met Babel, Assyrië en Egypte. Ook in onze tijd zoekt Israël de oplossing voor haar veiligheid in aardse vredesverdragen. Er komt een tijd dat het volk zo in het nauw komt, dat het een verbond zal sluiten met haar grootste vijand, de antichrist.

Hij zal in de periode van de laatste jaarweek dit verbond waar maken. Hij zal Israël verraden. In Jesaja 28:14-22 noemt de Heere dit verbond het ″verbond met de dood″ en het ″verdrag met het dodenrijk″. In Johannes 5:43 zien we dat ook dit dieptepunt in Israëls geschiedenis nog toekomst is: “Ik ben gekomen in de Naam van Mijn Vader, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen”.

We zien dat ook de beschrijving van de laatste jaarweek volledig past bij de Nieuwtestamentische gegevens over de Grote Verdrukking en de regering van de antichrist. Vanwege al bovenstaande argumenten is er maar één conclusie mogelijk: de zeventig weken zijn zeventig jaarweken, zeventig perioden van zeven jaar, waarvan de laatste week van zeven jaar nog toekomst is.

 

 

 

De betekenis voor ons

 

Heel wat gelovigen van vandaag gaan liever met een grote boog om de oordeelsprofetieën heen. Zij willen zich wel bezig houden met Gods beloften van herstel en zegen, maar houden krampachtig een bijbels onderwerp als ‘de Grote Verdrukking’ buiten hun gezichtsveld.

2 Timotheus 3:16 leert: “Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing”.

‘Al de Schrift’, dus ook deze passages in de Schrift over de enorme crisis die Israël en de volken nog te wachten staat. Laten we ons overigens ook niet rijk rekenen met de gedachte dat alle verdrukking aan ons voorbij zal gaan. Petrus roept de gelovigen op: “Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame” (1 Petr. 4:12 NBG) en Paulus leert: “allen, die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden” (2 Tim. 3:12).

De profetieën vertellen ons onder andere waar satan naar toewerkt, zodat we gewaarschuwd zijn en nee kunnen zeggen tegen de verleidingen die hij vandaag op onze weg brengt.Ook de waarschuwing van Johannes aan het eind van Openbaring om niets aan de profetie toe te voegen of af te doen spreekt voor zichzelf (22:18,19).

Het profetische Woord, niet alleen de rijke beloften, maar ook de oordelen van onder andere deze laatste jaarweek en de Grote Verdrukking, zijn aan ons gegeven om ons te waarschuwen, om ons wakker te houden, om ons inzicht te geven wat betreft de dingen die om ons heen gebeuren, zodat we onze keuzes kunnen maken. Een christen die het profetische Woord niet bestudeert, tast in het duister en wordt een gemakkelijk prooi voor satan.

In evangelische kringen zijn we in hoog tempo de kennis van de profetieën aan het verliezen. Velen prediken een aardse toekomst van glorie en heerschappij voor de kerk, van vrede op aarde, terwijl de Bijbel juist het tegenovergestelde leert. In plaats van de mensen op te roepen om zich te bekeren voordat de oordelen van God komen, spreekt men meer en meer over ‘meedoen aan het vredesplan dat de wereld positief kan veranderen’.

Het zijn moderne dwaalleraren die een oude boodschap verkondigen: “Vrede, vrede”, terwijl er geen vrede komt, maar het oordeel (Jer. 6:14). Het is niet onmogelijk dat deze predikers zichzelf, misschien zonder het te weten of te willen, hiermee tot wapendragers van de antichrist hebben gemaakt. Want deze laatste zal Israël en de wereld verleiden door hen een valse vrede voor te houden. Dat valse verbond zal de laatste jaarweek van Daniël 9:27 inluiden, drieënhalf jaar later gevolgd door de Grote Verdrukking.

 

 

 

Israël opnieuw geofferd

 

Deze visie is uiterst gevaarlijk. Niet alleen omdat het licht van het profetische woord opnieuw wordt verduisterd, net als de vervangingstheologie dit eeuwen door heeft gedaan, maar ook omdat er bij deze theologie van de nieuwe wereldvrede (de ‘dromen van God’ zoals men het vaak noemt )geen sprake is van enige visie op Israël. De toekomst van het herstelde Israël, waar de profeten veel over spreken, wordt klakkeloos toegepast op de kerk.

De kerk zou een leidende rol moeten innemen in de verbetering, maar over het toekomstig vrederijk, waarin juist Israël onder Koning Jezus aan het hoofd van de naties zal staan, als ook over de Grote Verdrukking die aan dit Bijbelse vrederijk vooraf zal gaan, zwijgen zij.

Naamchristenen van deze tijd laten zich gebruiken als wegbereiders voor de grote Haman van de toekomst: de antichrist. Laten wij ons er verre van houden en ons uitstrekken naar het ‘klare inzicht’ dat Daniël ontving (Dan. 9:23b), dat ook ons licht geeft in de duistere wereld waarin wij leven.

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 

John Astria

 

 

 

 

 

De zondvloed.

Standaard

categorie : religie

 

 

Een allesverwoestende zondvloed moet over de hele wereld miljoenen dode wezens, planten en bomen hebben gelaten, begraven in vele door water en vulkanisme afgezette lagen zand, steen en mineralen. Onderzoekers vinden de restanten daarvan nu over de hele wereld.

 

 

 

Wanneer?

 

Het zou volgens verschillende oude geschriften zo’n 4000 á 6000 jaar geleden hebben plaatsgevonden. We zien een grote marge omdat er een verschil zit tussen de Joodse tekst van Genesis en de Septuaginta, de Griekse vertaling van Genesis. Het lijkt niet eens zo lang geleden als je denkt aan de miljoenen jaren waar veel wetenschappers tegenwoordig over praten. Zij staan achter de leer van James Hutton die ook wel het uniformitarisme wordt genoemd.

Men gaat er vanuit dat de geologische processen die we nu zien door de hele geschiedenis heen uniform zijn geweest, dat alles geleidelijk en langzaam ging, net zoals het nu gaat. Maar stel nu dat die processen in het verleden wel een keer heel snel zijn gegaan zoals bijvoorbeeld in een grote overstromingsramp die de hele aarde omvatte. Vele verschillende lagen die in een vrij korte tijd (ongeveer een jaar, volgens de Bijbel) opgestapeld werden. In die ramp kwamen alle beesten om die niet in de Ark zaten.

Grote bossen en enorme hoeveelheden plantaardig materiaal werden ontworteld en gevangen in lagen en kwamen onder grote druk te staan. Zo werden onder andere de olie- en steenkoollagen gevormd. Het is bekend dat de dingen die we nu in de aardbodem vinden allemaal snel kunnen ontstaan.

 

Foto

 

Dit is een foto van Malibu Beach in Californië, waar in zeer korte tijd deze geul is ontstaan in een aantal door eb en vloed op elkaar gestapelde lagen. De zee heeft op dit strand een aantal lagen afgezet, die vervolgens doorsneden zijn door een plotselinge waterstroom.  Het is snel gegaan, het heeft geen miljoenen jaren geduurd. Nu stroomt het water er rustig tussendoor, net zoals we dat nog zien bij andere canyons.

De zondvloed heeft die lagen in Arizona neergelegd. Ze zijn alleen veel harder omdat ze lang onder grotere druk hebben gestaan. Grote ingesloten meren die na de zondvloed ontstonden liepen op een bepaald moment over hun rand leeg richting een oceaan, waarbij ze grote geulen in de pas gevormde lagen veroorzaakten. Mede door de grotere omvang krijg je iets andere vormgeving van de geul, maar de overeenkomsten zijn duidelijk zichtbaar.

Mt. St. Helens
In 1980 werd bij Mt St. Helens in een paar dagen een canyon gevormd van 150m diep.

 

Foto

 

Toch willen veel wetenschappers niet van het idee af dat de Grand Canyon en andere geulen miljoenen jaren nodig hebben gehad om te vormen. De apostel Petrus zei: 2 Petrus 3:3-7. “Ze willen bewust niet weten dat de aarde eens door water vergaan is en spotten met het geloof in een Verlosser die terugkeert om mensen te oordelen.”

 

 

Gebogen lagen

 

Op veel plaatsen vind je gebogen lagen. Uniformitaristen  stellen dat die lagen gedurende miljoenen jaren, laagje voor laagje ontstaan zijn. De lagen zouden na zo’n lange tijd al helemaal hard geworden zijn en dan zou het buigen van het lagenpakket resulteren in breukvlakken en andere duidelijke tekenen van de frictie die zoiets teweegbrengt.

 

 

De meest voor de hand liggende verklaring is dat de lagen nog zacht waren toen het gebeurde. Dat was vlak na, of tijdens de zondvloed, waarin de lagen vrij snel na elkaar gevormd zijn. Door de enorme omvang van de zondvloed en de verschuiving van de continenten, werden sommige stukken land tegen elkaar aangedrukt. Daardoor ging de aarde opbollen en indeuken.

 

 

 

3d-gouden-pijl-5271528

 

 

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

 

 

 JOHN ASTRIA

JOHN ASTRIA

Pater Pio en de engelbewaarder

Standaard

categorie : religie

.

.

padre_pio

.

.

De Engelbewaarder

.

Een Italiaanse Amerikaan die in Californië woonde gaf aan zijn engelbewaarder dikwijls de opdracht allerlei boodschappen over te brengen aan Pater Pio. Op een dag, na de biecht, vroeg hij aan Pater Pio of hij echt hoorde wat zijn engel hem zei. “Wat, antwoordde Pater Pio, meen je dat ik doof ben?” Pater Pio zei dat hij de laatste dagen zijn engelbewaarder had leren kennen.
Pater Lin vertelde dat hij zijn engelbewaarder bad, om met de tussenkomst van Pater Pio een gunst te bekomen voor een dame die zeer ziek was. Daar het de priester Lin voor kwam dat de zieke niet beter werd, zei hij aan Pater Pio: “Ik heb tot mijn engelbewaarder gebeden, zoals deze dame mij gevraagd heeft te doen; is het mogelijk dat de engel niets gedaan heeft?” Pater Pio antwoordde: “Geloof je dat de engel even ongehoorzaam is als jij en ik?”
Op zijn beurt vertelde pater Eusebio dat hij naar Londen gevlogen was tegen de zin van Pater Pio. Welnu, het ogenblik dat het vliegtuig het Kanaal overvloog brak een hevig onweer los. Doodsbang sprak pater Eusebio een akte van berouw uit, en totaal ontdaan, zond hij zijn engelbewaarder naar Pater Pio. Van zodra pater Eusebio terug thuiskwam in San Giovanni Rotondo, ging hij bij Pater Pio, die hem vroeg of hij een goede reis had gehad.

Pater Eusebio antwoordde hem: “Vader, Ik ben aan de dood ontsnapt.” – “Wel, waarom gehoorzaamt u niet?” – “Maar ik heb u mijn engelbewaarder toegestuurd…” – “Gelukkig is hij op tijd gekomen!”, gaf Pater Pio hierop ten antwoord.

Een advocaat uit Fano (Italië) keerde naar Boulogne terug aan het stuur van zijn Fiat 1100, in het gezelschap van zijn vrouw en twee zonen. Erg vermoeid, had hij zich liever ontheven gezien van zijn taak als bestuurder, maar zijn oudste zoon sliep. Enkele kilometers verder, in de buurt van de afrit van Saint-Lazare, viel de advocaat in slaap. Op twee kilometers van Imola, schrok hij wakker en riep uit: “Wie heeft het stuur overgenomen?

Wat gebeurt er?” Zij antwoorden in koor: “.”Niets” Zijn zoon die het dichtst bij hem zat werd wakker en verklaarde geslapen te hebben. Zijn echtgenote en zijn jongste zoon verklaarden verbijsterd dat hij een eigenaardige manier van rijden aan de dag legde en rakelings andere auto’s kruiste maar op het laatste moment hen ontweek door volmaakte stuurbewegingen.

De manier waarmee hij bochten nam scheen hen ook verschillend te zijn geweest. Zijn echtgenote zei hem: “Wat ons vooral opviel is dat je lang onbeweeglijk bleef en je geen antwoord gaf op onze vragen.” De man verklaarde: “Ik kon jullie vragen niet beantwoorden: ik was in slaap gevallen. Ik heb gedurende vijftien kilometer geslapen. Ik heb niets gezien, niets gehoord…

Maar wie heeft dan de auto in handen genomen? Wie heeft ons voor een ongeval behoed?” Twee maanden later ging de advocaat naar San Giovanni Rotondo. Toen Pater Pio hem zag, legde hij zijn hand op de schouder en zei: “Je sliep en het is je engelbewaarder die het stuur in handen heeft genomen.”

Een geestesdochter van Pater Pio reed langs een landweg naar het klooster der Capucijnen, waar Pater Pio op haar wachtte. Het was winter en dikke vlokken sneeuw vielen neer, zodat de weg onberijdbaar werd. Op een gegeven ogenblik gaf de dame er zich rekenschap van dat zij niet op tijd op de afspraak zou zijn. Gedreven door een groot geloof, gaf zij haar engelbewaarder de opdracht Pater Pio te verwittigen. Wat was haar vreugde groot toen zij bij haar aankomst in het klooster de monnik lachend aan zijn venster zag.
Iemand vertelde: “Soms was de pater in de sacristie en begroette en omhelsde zelfs enkele vrienden of een geestelijke zoon. Ik bekeek die gelukkige met heilige afgunst en zei bij mezelf: ‘Geluksvogel!… Was ik maar in zijn plaats! Echte geluksvogel!’ Op 24 december 1958 zit ik geknield aan zijn voeten voor de biecht. Aan het einde van de biecht kijk ik naar hem en terwijl mijn hart bonst van emotie durf ik hem zeggen: ‘Pater, het is nu Kerstmis. Mag ik u gelukwensen door u te omhelzen?’

Hij glimlacht naar mij met een zachtheid die met geen pen te beschrijven is en zegt: ‘Doe het snel, mijn zoon, laat me geen tijd verliezen!’ En hij omhelsde me. Ik omhelsde hem en blij als een vogel vloog ik naar de uitgang, vervuld van hemelse vreugde. En wat te zeggen over de slagen op mijn hoofd? Elke keer, vooraleer ik vertrok uit San Giovanni Rotondo, verlangde ik een teken van bijzondere voorliefde: niet enkel zijn zegen maar ook twee klopjes op mijn hoofd als twee vaderlijke strelingen.

Ik moet beklemtonen dat hij aan mij – net zoals aan een kind – altijd gaf wat ik van hem verlangde. Op een morgen waren we met velen in de sacristie van het kleine kerkje en terwijl pater Vincenzo, streng zoals altijd, luidkeels riep: ‘Niet dringen! De pater geen hand geven! Achteruit!’ werd ik bijna moedeloos en herhaalde bij mezelf: ‘Deze keer vertrek ik zonder de klopjes op mijn hoofd’. Ik wou er niet in berusten en bad tot mijn engelbewaarder dat hij mijn boodschapper zou zijn en dat hij aan pater Pio letterlijk zou zeggen: ‘Pater, ik vertrek. Ik wens de zegen en de twee klopjes op mijn hoofd zoals altijd.

Één voor mij en het andere voor mijn vrouw’. ‘Opzij! Opzij!’ herhaalde pater Vincenzo nog terwijl pater Pio aanstalten maakte om weg te gaan. Ik was vol spanning. Ik keek naar hem met een gevoel van droefheid. En kijk! Hij komt dichter bij mij, glimlacht naar mij, geeft me nog eens twee klopjes en laat me zelfs zijn hand kussen. ‘Ik zou je véél klopjes geven, werkelijk véél!’ Dat is wat hij mij de eerste keer te zeggen had.

Een vrouw zat neer op het voorplein van de capucijnerkerk. De kerk was gesloten. Het was laat. De vrouw bad in gedachten en herhaalde: “Pater Pio, help me! Engelbewaarder, ga aan de pater zeggen dat hij mij ter hulp komt, anders sterft mijn zus!” Uit het venster boven hoorde ze de stem van de pater: “Wie roept mij op dit uur? Wat is er?” De vrouw vertelde hem over de ziekte van haar zus. Pater Pio ging in bilocatie en genas de zieke.
Een man zei tegen pater Pio: “Ik kan niet altijd naar u komen. Mijn salaris laat me geen ruimte voor de kosten van zulke lange reizen.” Pater Pio antwoordde: “En wie heeft je gezegd van naar hier te komen? Heb je niet je engelbewaarder? Je zegt hem wat je wenst, je zendt hem naar hier en je zal onmiddellijk het antwoord hebben”.
Toen pater Pio een jonge priester was schreef hij naar zijn biechtvader: “Wanneer ik ’s nachts mijn ogen sluit zie ik een sluier naar beneden komen en de hemel voor mij opengaan. En verheugd door dit visioen slaap ik met een glimlach van zoete gelukzaligheid op mijn lippen en met een volmaakte rust op mijn voorhoofd in afwachting dat de kleine kameraad uit mijn kindertijd mij komt wekken om zo samen de ochtendlijke lofprijzingen de vrije loop te laten tot vreugde van onze harten.”
Op een dag kwam pater Alessio bij pater Pio met brieven in zijn hand om hem iets te vragen en de pater zei hem bruusk: “Jongen, zie je niet wat ik te doen heb? Laat me met rust!” Hij was er niet goed van. Gekwetst verwijderde hij zich. Pater Pio snelde hem achterna en even later riep hij hem en zei hem: “Heb je niet gezien hoeveel engelen hier overal waren? Dat waren de engelbewaarders van mijn geestelijke zonen die me hun boodschappen kwamen brengen. Ik moest hen de antwoorden geven om die te laten overbrengen.”
Een dokter vroeg aan pater Pio: “Er zijn altijd veel engelen bij u. Heeft u daar geen last van?” “Nee”, antwoordde pater Pio eenvoudig, “ze zijn zó volgzaam!”
Een geestelijke zoon van de pater zei: “Het schijnt dat pater Pio altijd luistert naar wie hem roepen. Op een avond praatten velen over de pater zodra ze in San Giovanni Rotondo terug waren. Ze somden gewoonweg de gunsten op die ze hem wilden vragen en gaven hun engelbewaarders de opdracht hem er zo vlug mogelijk van op de hoogte te brengen. De volgende dag, na de mis, wees pater Pio hen terecht: “Deugnieten! Zelfs ’s nachts laten jullie me niet met rust!” Een glimlach verried dat dit niet echt gemeend was. Ze wisten dat hun wensen vervuld waren.
“Maar u, pater, hoort u wat de engel u zegt?” vroeg iemand. En pater Pio: “En geloof jij dat hij zo ongehoorzaam is als jij? Stuur me je engelbewaarder!”
“Het is nutteloos dat je me schrijft; ik kan immers niet antwoorden. Zend me altijd je engelbewaarder! Ik zal aan alles denken.”
“De engel heeft me iets meegedeeld waardoor ik je wantrouwen begrijp.”
“Aanroep je engelbewaarder; hij zal je verlichten en je leiden. De Heer heeft hem precies daarom naar jou gezonden. Maak daarom gebruik van zijn diensten.”
“Ook al is de opdracht van de engelbewaarders reeds groot, die van mijn engelbewaarder is zeker nog groter want hij moet mij uitleg geven over andere talen.”
“Zend je engelbewaarder; hij betaalt geen trein en verslijt geen schoenen.”
“Voor de alleenstaanden is er de engelbewaarder.”

 

.

.pijl-omlaag-illustraties_430109

.

.

preview en aankoop boek “De Openbaring “: 

http://nl.blurb.com/books/5378870?ce=blurb_ew&utm_source=widget

.

.

JOHN ASTRIA